Artikel

Niet Elke Nee Is NIMBY

Niet Elke Nee Is NIMBY

Nederland is vóór de energietransitie, maar bij concrete projecten ontstaat vaak veel weerstand van omwonenden. Het is verleidelijk om dit zelfzuchtig NIMBY-gedrag te noemen. Maar wat als er voor omwonenden iets fundamentelers op het spel staat?

Je zou het niet denken als je de klimaatsceptici weer eens in het nieuws hoort. Maar wij Nederlanders zijn in grote meerderheid vóór meer klimaatmaatregelen. Vier op de vijf Nederlanders vindt dat de Nederlandse overheid méér zou moeten doen om klimaatverandering tegen te gaan.

Maar dat is in algemene zin. Vanuit een warme woonkamer kan een mens makkelijk vóór meer maatregelen zijn.

Dan de praktijk.

In Hoogwoud is een actiecomité een petitie gestart tegen de komst van een zonnepark. In Ede is de zoektocht naar plekken voor windmolens gestaakt, mede na acties van bewoners. In Nijnsel komt een reactiegroep in verzet tegen een zonneweide. Het aanvragen van een vergunning voor windmolens of zonneparken kan zomaar twee tot drie jaar duren, zeker ook door eventuele bezwaarprocedures.

Op inspraakavonden en bewonersbijeenkomsten kan het er hard aan toegaan. “Waarom is het je levensmissie om mijn leven te verpesten?” vraagt een bewoner aan Leatitia Ouillet die iets komt vertellen over windcoöperaties. (Lees haar treffende column in Energeia.)

Nu de energietransitie concreet wordt volgt de weerstand, laten deze recente voorbeelden zien. In Amsterdam raadpleegden wij vorig jaar inwoners over een plan om 17 windturbines in hun omgeving neer te zetten. Hierin zei één van de deelnemers openhartig: Ik begrijp dat het nodig is, maar er zijn andere plekken waar deze geplaatst kunnen worden. Niet bij de wijken dichtbij.

En dan is het een kwestie van tijd voordat de term NIMBY valt.

Not in my backyard.

Het is een simpele en verleidelijke afkorting – net als het idee erachter. Inwoners staan ergens in algemene zin positief tegenover (bijvoorbeeld windmolens). Totdat ze er daadwerkelijk mee geconfronteerd worden (zeg, een plan om een windmolenpark te bouwen langs het natuurgebied waar ze graag wandelen). Dan zijn ze opeens tegen. Die reactie voelt zelfzuchtig en kortzichtig – en wekt irritatie op bij beleidsmakers en projectontwikkelaars.

Het kan voelen alsof mensen steeds vaker alleen maar aan hun eigenbelang denken. Alleen aan de korte termijn denken. Allemaal onwetend zijn. De noodzaak wegwuiven. En een belangrijke transitie tegenhouden. NIMBY dus.

Alleen: het klopt niet.

Weerstand ontstaat op vele manieren om vele redenen en kent vele vormen. We plakken veel te snel het etiketje ‘NIMBY’ op elk beetje weerstand tegen een plan voor verduurzaming. Maar niet elke nee is NIMBY.

Verre van.

En doen alsof is gevaarlijk. Of op zijn minst contraproductief. Want anders kijken naar weerstand maakt het makkelijker om ermee om te gaan.

De vier gezichten van weerstand

Hoe zit dat? We gaan eerst te rade bij de wetenschap. Onderzoek wijst op vier verschillende types weerstand die inwoners kunnen ervaren bij plannen voor een duurzame technologie, zoals een windmolen of een zonnepark (Wolsink, 2007):

  1. Het plan klopt niet: De inwoner is tegen het plan omdat de voorgestelde uitvoering niet klopt, zonder dat de inwoner de technologie in het algemeen niet accepteert;
  2. De procedure klopt niet: De inwoner heeft in principe een positieve houding tegen het plan, maar door een gebrekkige procedure slaat deze om naar weerstand;
  3. Echte NIMBY: Een inwoner heeft een positieve houding ten opzichte van een technologie om duurzame energie op te wekken, maar is tegen die technologie in diens buurt;
  4. De ik-wil-niets-variant NIABY: Oftewel, not-in-any backyard. De inwoner is tegen de technologie in het algemeen, dus ook in diens eigen buurt.

Als inwoners weerstand voelen op een concreet plan, dan bestaan deze vier types weerstand vaak naast elkaar. Zelfs één individu kan meerdere redenen tegelijkertijd hebben. Zelden nemen initiatiefnemers van een plan – denk aan overheden of projectontwikkelaars – de tijd of moeite om door te vragen bij inwoners die weerstand bieden. De kniepeesreflex is: het zal wel NIMBY zijn.

In een zeldzaam onderzoek waar wetenschappers wél hebben doorgevraagd bleek dat het aandeel NIMBY zeer beperkt was (Sjöberg en Drottz-Sjöberg, 2001). In Zweden kwamen inwoners in verzet tegen een plan om een opslagplaats voor kernenergieafval te bouwen. Slechts 12 procent daarvan was NIMBY-weerstand.

Dat zagen wij laatst ook in een van onze onderzoeken.

In Gelderland hebben we deze zomer ruim 3.000 inwoners gevraagd naar wat zij belangrijk vinden in het provinciale klimaatbeleid. We legden ze onder andere deze stelling voor: ‘Ik vind het belangrijk dat ik zelf zo weinig mogelijk last heb van klimaatmaatregelen.’

Minder dan 20% van de mensen was het hier (zeer) mee eens.

Oftewel, plannen voor verduurzaming roepen weerstand op. Maar eigenbelang is niet de dominante reden. Wat dan wel? Daarvoor moeten we kijken naar de drie andere vormen van weerstand.

En dan blijkt het om iets veel fundamentelers te gaan.

Alles van waarde krijgt weerstand

Naast NIMBY zijn er dus nog drie vormen van weerstand: het plan klopt niet, de procedure klopt niet, en de variant NIABY. De aanleiding verschilt steeds, evenals het onderliggende motief. We lopen ze één voor één af.

‘Het plan klopt niet’

Soms gebeurt het dat een plan een wettelijke of andere feitelijke onvolkomenheid bevat. Een geluidsnorm die wordt overschreden. Een bestemmingsplan dat niet wordt gevolgd. Of soms zijn mensen niet zozeer tegen het plan, maar denken ze een beter idee te hebben. Waarom die windmolens bij een natuurgebied zetten als het ook bij een bedrijventerrein kan?

Nog veel vaker zien we dat hier een fundamentele waarde in het geding is.

Rechtvaardigheid.

In de Nationale Klimaatraadpleging die wij vorig jaar organiseerden met onderzoekers van de TU Delft en de Universiteit Utrecht vroegen we naar de waarden en principes die Nederlanders belangrijk vinden in de energietransitie. Bovenaan de lijst stond (vrij vertaald): ‘Ik ben best bereid om offers te maken, maar niet als de grote bedrijven met rust worden gelaten.’ Het omgekeerde geldt ook: mensen vinden het minder erg dat landeigenaren in Flevoland windmolens in hun buurt krijgen, want die kunnen daar ook financieel van profiteren.

Oftewel, weerstand gaat vaak om de vraag of een plan de lusten en lasten eerlijk verdeelt. (In vaktermen: verdelende rechtvaardigheid.) Dat was precies wat bleek uit onze Nationale Klimaatraadpleging. Inwoners van Nederland gaven vooral mee aan Den Haag dat de lusten en lasten van maatregelen (zichtbaar!) rechtvaardig verdeeld moeten worden.

Belangrijk om te noemen: dat gaat niet alleen om de verdeling van de euro’s.

Zo krijgen omwonenden al financiële compensatie bij de ontwikkeling van bijvoorbeeld een windmolenpark. Dat is verplicht. Maar bewoners maken een bredere afweging van lusten en lasten dan geld. Want als de stroom van die windmolens in de buurt vervolgens wordt opgeslurpt door een datacenter van een internationaal techbedrijf, dan ontstaan er alsnog gevoelens van onrecht. Ook de verdeling van die lusten is van belang.

‘De procedure klopt niet’

De tweede bron van weerstand is dat de procedure niet klopt. Het Sociaal Cultureel Planbureau voerde vorig jaar een mooi onderzoek uit naar conflicten over verduurzamingsplannen. Daarin concludeerde het: “Omwonenden voelen zich vaak overvallen door de plannen en hebben het idee dat ze voor een voldongen feit worden gesteld. Mensen willen niet alleen geïnformeerd worden, maar ook inspraak kunnen hebben waarmee, voor hun gevoel, daadwerkelijk wat mee [sic] gedaan wordt.”

Dat laatste is belangrijk. Inspraak en participatie moet niet alleen voor de bühne plaatsvinden, maar om écht te luisteren naar inwoners. Dat blijkt in de praktijk geen gegeven. Participatie is te vaak een vinkje dat gezet moet worden. Waarin de uitkomsten het liefst voldoen aan het plan dat er al ligt. Of waarin de belangrijkste keuzes al gemaakt zijn op volledig democratische wijze door een gemeenteraad of Provinciale Staten.

Maar zonder de bewoners.

Neem deze Nederlander die gehoord werd door Alex Brenninkmeijer, voorzitter van de adviescommissie ‘Burgerbetrokkenheid bij klimaatbeleid’: “Er zijn inspraakavonden geweest waarin onze zorgen niet serieus werden genomen en het erop neerkwam dat we met gele bolletjes mochten aangeven waar die turbines mochten komen binnen de randvoorwaarden van de gemeente. (…) Tekenen bij het kruisje, en wie niet ja zegt is een NIMBY in dit proces.”

Hier speelt veel meer dan onwil en onkunde. Meer dan eigenbelang. Als burgers een gebrek aan eerlijke besluitvorming voelen, dan leidt dat tot – soms heftige – gevoelens van onrechtvaardigheid. Daar kunnen we ons allemaal wat bij voorstellen. De spelregels moeten eerlijk zijn. Dat is bepaald geen egoïsme.

‘De variant NIABY’

En dan hebben we nog de ik-wil-niets-variant NIABY, not in any backyard. De inwoner is tegen de technologie in het algemeen. Geen windmolens, punt. Geen zonneparken, punt. Geen kernenergie, punt. Is dat niet zelfzuchtig als de energietransitie te traag verloopt en klimaatverandering zich steeds heftiger laat voelen?

Ook. In sommige gevallen zeker. Maar in onze gesprekken met inwoners zien wij dieperliggende motieven.

Bij ons onderzoek in Amsterdam naar de 17 windmolens hoorden we bijvoorbeeld dat mensen de molens niet bij hen in de buurt wilden hebben. Maar ze wilden de molens óók niet aan de randen van de gemeente plaatsen, omdat dan inwoners van een andere gemeente er last van zouden hebben. In de Groningse Veenkoloniën hoorden we hetzelfde. Daar gaven mensen bovendien aan dat windmolens vooral niet bij mensen met lage inkomens geplaatst moeten worden. De reden was dat zij vaak niet goed in staat zijn te participeren en hun stem te laten horen.

Met andere woorden, het onderliggende motief is solidariteit.

Mensen zijn tegen de technologie (geworden), omdat ze het niet rechtvaardig vinden dat mensen met overlast zouden moeten zitten. Niemand niet. Dáár zit een solidariteitsprincipe. Dat betekent niet dat ze tegen alle klimaatmaatregelen in het algemeen zijn. En uiteindelijk niet eens per se tegen de technologie – maar dan moeten eerst andere opties onderzocht zijn die minder hinder geven.

Alles van waarde krijgt weerstand

Zo wordt het steeds duidelijker waar weerstand vandaan komt. Het gaat om een inbreuk op waarden zoals rechtvaardigheid en solidariteit. Dat maakt wat los. Uiteraard.

Het verklaart deels waarom weerstand zo fel kan zijn. Waarom bewonersavonden zo bol staan van emoties. Tot slot moeten we nog stilstaan bij de multiplier van al deze turbulentie. De wind die het vuur aanwakkert.

Je komt aan de leefomgeving van mensen.

Plannen voor schone energie kunnen voor omwonenden een significante verandering van hun leefomgeving betekenen. Dat is voor veel mensen meer dan alleen een kwestie van een ander uitzicht. Een spiegelpaleis van zonnepanelen in plaats van een grassig weiland. Een paar windmolens tussen de rijen ijle populieren.

Wij mensen hebben namelijk de neiging om onszelf te hechten aan onze leefomgeving. Die hechting bestaat uit positieve, emotionele verbintenissen met bekende locaties zoals ons (t)huis en onze buurt (Devine-Wright, 2009). Onze leefomgeving kan daarbovenop echt een onderdeel zijn van onze identiteit. We kunnen met trots verkondigen dat we Amsterdammer zijn of Achterhoeker. Het wekt dan ook geen verbazing dat hun leefomgeving het onderwerp is waar inwoners vaak het liefste over meepraten.

Een windmolen (of in mindere mate een zonnepark) raakt aan de leefomgeving, aan de plek waar mensen aan gehecht zijn, en die vaak onderdeel is van hun identiteit. Diens instinctieve reactie is om dat te vuur en te zwaard te verdedigen. Dat is een hele andere manier om naar weerstand te kijken.

Weerstand is het beschermen van dat wat je liefhebt – van dat wat je waardevol vindt.

Populytics - Niet Elke Nee Is NIMBY (november 2022)

NIMBY – een rauw, gevaarlijk etiket

Kortom, als we doorgraven op de waarden onder weerstand, dan komen we uit op fundamentele principes zoals rechtvaardigheid, solidariteit en identiteit. Bepaald niet de zelfzuchtige, onwetende of platte weerstand die we ‘NIMBY’ zijn gaan noemen.

Het is ook nogal wat om te veronderstellen. Als we goed nadenken wat ‘NIMBY’ betekent, dan is het een cru, rauw etiket om op iemand te plakken. Een beschuldiging bijna. Niet een term om licht te gebruiken.

Echte, pure, klassieke NIMBY betekent namelijk dat de buren van nummer 10 vóór windmolens zijn (of een andere duurzaamheidstechnologie), alleen niet bij hen in de buurt. Deze NIMBY-Nederlanders vinden dat we wel wat moeten doen, maar dat iemand anders de lasten mag dragen. Dat is feitelijk nog erger dan tegen windmolens in het algemeen zijn. De ik-zeg-altijd-nee-Nederlander wil gewoon niets. Voor niemand. De NIMBY-Nederlander wil het wel, maar denkt vooral aan zichzelf. Het is een middelvinger naar de rest van Nederland.

Zoals we eerder zagen, er zijn heel weinig Nederlanders die echt zo denken. Het percentage NIMBY-weerstand is klein. Daarmee is het objectief onjuist om elke vorm van weerstand op NIMBY af te schuiven – al is het zelfs maar intern bij de beleidsvergadering. Voor 80% tot 90% van de bewoners is het niet waar.

Daarbovenop: het is gevaarlijk.

Het NIMBY-frame is bij uitstek contraproductief. Het vergroot de weerstand, of kan deze zelfs veroorzaken. Stel je voor hoe het is om als inwoner in het verweer te komen tegen een plan vanuit het idee dat we in een rechtvaardige maatschappij leven. Om vervolgens weggezet te worden als zelfzuchtig. Juist het ondoordacht bestempelen van weerstand als NIMBY werkt averechts.

En dat is geen nieuw inzicht.

“Het idee dat weerstand voortkomt uit egoïstische NIMBY-achtige motieven is een factor die een grote last is geworden in het omgaan met kritische houdingen,” schreef Maarten Wolsink, een van de bekendste weerstandsonderzoekers van Nederland.

Hij deed dat in 2007. Vijftien jaar geleden.

Gelukkig is er wat aan te doen

Er zijn vele mogelijkheden om met weerstand om te gaan. Zonder dat we de bouw van windmolens vanuit het torentje verordonneren.

Dat begint – heel soft – met begrip voor de andere vormen van weerstand. Tegen elk plan voor windmolens of zonneparken in het algemeen zijn (‘NIABY’) klinkt aan de oppervlakte nodeloos onconstructief. Maar weet dat hier vaak waarden spelen als rechtvaardigheid, solidariteit en identiteit.

De tweede stap is inwoners die geraakt worden door een duurzaamheidsproject echt en goed te betrekken – precies wat het SCP al zei. Dat betekent: inspraak waar daadwerkelijk wat mee gedaan wordt. Inspraak met als doel daadwerkelijk iets te leren. Inspraak waarvan de uitkomsten niet vooraf al vaststaan.

In een (nog niet gepubliceerd) onderzoek dat wij hebben uitgevoerd in de gemeente Vijfheerenlanden vroegen wij inwoners welke eisen de gemeente moet stellen aan de bouw van windmolens. Ze konden onder andere kiezen uit strengere eisen voor geluid, bescherming van het landschap en financiële compensatie. Met stip bovenaan stond echter: zorg dat omwonenden kunnen meebeslissen over de bouw van windturbines.

Juist omdat Nederlanders in het algemeen zo positief staan tegenover klimaatmaatregelen is het wellicht makkelijk voor beleidsmakers en projectontwikkelaars om dat te vergeten.

Tegelijkertijd zijn er terechte vragen om te stellen, want overheden doen er van alles aan om burgers inspraak te geven. Wat zit hierachter? Hebben omwonenden het gevoel dat ze niet mogen meebeslissen? Zijn de mogelijkheden er wel, maar weten ze deze niet te vinden? En wat verstaan ze onder ‘meebeslissen’? Waarover?

Een rijke tijd voor de democratie

We leven in een rijke tijd waarin innovatieve vormen voor participatie opkomen, zoals burgerberaden of de methode die we als Populytics hebben uitgevonden, de participatieve waarde-evaluatie. Methodes waarin iedereen de kans krijgt mee te denken.

Werkt dat echt?

Ja.

We zien dat in de praktijk en we zien het in de wetenschap. In een meta-studie van wetenschappers over participatie in windprojecten onder Amerikaanse inwoners (Hoen et al, 2019) blijkt dat de mogelijkheid voor inwoners om de uitkomsten van het project te beïnvloeden (bijvoorbeeld het aantal windmolens of de locatie ervan) in belangrijke mate gecorreleerd is met hun houding tegenover het project. Weinig mogelijkheden is negatiever, veel mogelijkheden is positiever.

Ook blijkt het belang dat omwonenden de belangrijke stakeholders – betrokken overheden en de projectontwikkelaars – ervaren als open, inclusief, eerlijk en betrouwbaar. Zo ja, dan zijn er minder conflicten en hebben omwonenden een positievere houding tegenover het project. Het controleren en beperken van de beschikbare informatie is een belangrijk voorbeeld die juist een negatieve houding in de hand werkt.

Onze ervaring leert dat het helpt om inwoners een simpele vraag te stellen: wanneer is de procedure voor jou eerlijk? We horen vaak dat burgers willen dat alternatieven voor windmolens die tot minder overlast zorgen op een deugdelijke manier zijn onderzocht. En dat men het belangrijk vindt dat er goed is nagedacht over een eerlijke verdeling van lusten en lasten. Is er bijvoorbeeld wel goed nagedacht over hoe de mensen die extra overlast zullen ervaren kunnen worden gecompenseerd? Goed communiceren en informeren over wat er met de input van burgers gebeurd is hierbij van levensbelang.

Uiteindelijk is de kern om inwoners die geraakt worden door een duurzaamheidsproject in een zorgvuldig participatieproces mee te laten denken over een rechtvaardige verdeling van lusten en lasten.

Er zijn geen garanties.

We weten dat als inwoners het proces hebben ervaren als eerlijk dat het veel waarschijnlijker is dat ze de uitkomsten in ieder geval niet als onrechtvaardig ervaren. Ook al zijn niet al hun zorgen weggenomen en zijn ze niet tevreden met de uitkomst. En andersom, een oneerlijk proces kan ervoor zorgen dat inwoners die in principe positief staan tegenover het plan toch weerstand gaan voelen. Burgers die al twijfels hadden zullen het plan onrechtvaardig vinden en zij zullen in de weerstand schieten.

Goede participatie is geen garantie dat alle weerstand verdwijnt. Maar slechte participatie is bijna een garantie voor het veroorzaken ervan.

Uiteindelijk zullen er altijd mensen zijn die gewoon niet willen. Zelfs daar kan begrip op zijn plaats zijn. Als je al jaren wacht op een passende woning, dan is het niet kwalijk dat je liever woningen ziet dan windmolens. Goede participatie zorgt er niet voor dat iedereen warmloopt voor windmolens en zonneparken. Maar meestal verdwijnt de extreme weerstand.

De meeste Nederlanders willen echt meer klimaatmaatregelen. Maar concrete plannen grijpen diep in op de persoonlijke levenssfeer van mensen. Het kan raken aan hun identiteit. Dan willen ze ook wat te zeggen hebben over de uitvoering.

En dat is eigenlijk niet meer dan rechtvaardig en solidair.

Bronnen

Adviescommissie Burgerbetrokkenheid bij klimaatbeleid (2021). Betrokken bij klimaat. Burgerfora aanbevolen

Devine-Wright, P. (2009). Rethinking NIMBYism: The Role of Place Attachment and Place Identity in Explaining Place-protective Action. J. Community Appl. Soc. Psychol., 19: 426–441

Hoen, B., Firestone., J., et al. (2019). Attitudes of U.S. Wind Turbine Neighbors: Analysis of a Nationwide Survey. Energy Policy 134.

Mouter, N., et al. (2021). Brede steun voor ambitieus klimaatbeleid als aan vier voorwaarden voldaan is

Sjöberg L., Drottz-Sjöberg B. (2001). Fairness, risk and risk tolerance in the siting of a nuclear waste repository. JRisk Res 4 (pp. 75–101)

Sociaal Cultureel Planbureau (2021). Barstjes in de lokale gemeenschap – Conflicten over verduurzamingsplannen in de leefomgeving

Wolsink, M. (2000). Wind power and the NIMBY-myth: institutional capacity and the limited significance of public support. Renewable Energy, Volume 21, Issue 1, 1 September 2000, Pages 49-64

Wolsink, M. (2006). Invalid theory impedes our understanding: a critique on the persistence of the language of NIMBY. Transactions of the Institute of British Geographers. Volume 31, Issue1, pp. 85-91

Wolsink, M. (2007). Wind power implementation: The nature of public attitudes: Equity and fairness instead of ‘backyard motives’. Renewable and Sustainable Energy Reviews 11 (pp 1188–1207)

Deel dit artikel

“Ik begrijp dat het nodig is, maar er zijn andere plekken waar deze geplaatst kunnen worden. Niet bij de wijken dichtbij.”

Inwoner van de gemeente Amsterdam in een onderzoek naar de plaatsing van 17 windturbines

“Er zijn inspraakavonden geweest waarin onze zorgen niet serieus werden genomen en het erop neerkwam dat we met gele bolletjes mochten aangeven waar die turbines mochten komen binnen de randvoorwaarden van de gemeente. (…) Tekenen bij het kruisje, en wie niet ja zegt is een NIMBY in dit proces.”

Inwoner die gehoord werd door Alex Brenninkmeijer, voorzitter van de adviescommissie ‘Burgerbetrokkenheid bij klimaatbeleid’

“Het idee dat weerstand voortkomt uit egoïstische NIMBY-achtige motieven is een factor die een grote last is geworden in het omgaan met kritische houdingen.”

Maarten Wolsink, onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam

“Weerstand is het beschermen van dat wat je liefhebt – van dat wat je waardevol vindt.”

Blog

Wat kippen in Californië zeggen over bussen in de Bijlmer

Wat kippen in Californië zeggen over bussen in de Bijlmer

In 2008 mochten inwoners van Californië naar de stembus. De inzet? Het wel of niet verbieden van één van de meest populaire producten in de supermarkt: eieren. Dezelfde mensen die de eieren kochten stemden massaal voor een verbod. Over waarom mensen andere keuzes maken in de supermarkt dan in het stemhokje.

De stemming in Californië was ingediend door een dierenwelzijnsorganisatie. Proposition 2 draaide formeel om een mogelijk verbod op het gebruik van kooien in de productie van eieren. Simpel gezegd, geen eieren meer van legbatterijkippen. Uiteindelijk stemde meer dan 63 procent van de inwoners vóór het verbod (Lusk en Norwood, 2011). Zeven jaar later trad de wet in werking.

Hoe kan het toch dat niemand voorstander is van sweatshops in Bangladesh, maar we wel goedkope sneakers blijven kopen? Hoe kan het dat niemand voorstander is van dierenmishandeling, maar kiloknallers kip onverminderd de winkel uitvliegen? 

En hoe kan het dat mensen in Californië ooit legbatterijkipeieren kochten en vervolgens stemden voor een verbod erop? 

We zijn twee wezens tegelijk 

Het zijn vragen die filosofen, economen en beleidsmakers al jaren bezighouden. 

Het antwoord is simpel. We zijn allemaal een beetje tegenstrijdig. Een behoorlijk beetje zelfs. Anders gezegd, de meeste van ons hebben twee wezens in ons: een consument en een burger. En toch blijkt dit onderscheid maar heel moeilijk door te dringen in de belangrijkste besluiten die onze overheid neemt. Maar daarover later meer.

Eerst, als we zeggen dat we zowel ‘consument’ als ‘burger’ kunnen zijn, wat bedoelen we dan? 

De consument in elk mens neemt de beslissingen over diens eigen middelen. Dat zijn bijvoorbeeld je geld en je tijd. Die zou je zomaar kunnen besteden aan het kopen van melk (wel/niet biologisch), het kiezen van een route naar je werk (wel/niet de snelle sluiproute), of het kopen van een huis (wel/niet in de buurt van een lawaaiige spoorlijn). Bij deze keuzes volgen we typisch vooral ons eigenbelang of dat van onze directe naasten. 

Maar elk mens maakt ook beslissingen als burger. De burger in jou maakt de keuzes die gaan over onze samenleving, die ook jouw mede-Nederlanders aangaan. Het zijn de keuzes die je maakt in het stemhokje voor de Tweede Kamerverkiezingen. Op inspraakavonden van je gemeente. Maar ook een gesprek met vrienden over de politiek in Den Haag voer je als ‘burger’. Het zijn jouw voorkeuren die gaan over wat de overheid moet doen.

Terug naar de kippen: is dat verschil er echt? 

Ja, dat verschil is er echt. En het betekent dat elk mens ogenschijnlijk tegenstrijdige keuzes kan maken. Dat illustreert de stemming in Californië. 

Het Californische kip-voorbeeld toont wat economen een ‘collectief actieprobleem’ noemen. Neem een publiek goed zoals schone lucht of dierenwelzijn. Mensen kunnen niet bereid zijn om individueel bij te dragen hieraan, omdat zij denken dat het effect van hun individuele bijdrage verwaarloosbaar is. Dit is een keuze in de privésfeer, als consument.

Maar mensen kunnen wel bereid zijn om bij te dragen wanneer de hele gemeenschap dat doet. Bijvoorbeeld via een nieuwe wet of een belastingverhoging. Het effect van deze gecoördineerde, collectieve bijdrage kan namelijk substantieel zijn (Lusk en Norwood, 2011; Sen, 1995). Dit is de keuze als burger.

Dus toen een inwoner van Californië in 2008 in de supermarkt stond om eieren te kopen, kon deze zichzelf als individuele consument gemakkelijk wijsmaken dat zijn keuze geen consequenties zou hebben voor de leefomstandigheden van dieren. Een pakje (dure!) biologische eieren is immers een druppel op een gloeiende plaat.  

Maar als deze zelfde inwoner later die dag in het stemhokje staat om eieren van legbatterijkippen te verbieden, dan kan die opeens vóór zijn. In een collectieve situatie vallen keuzes vaak anders uit.

Wij Nederlanders zijn ook burger én consument 

Dit geldt natuurlijk niet alleen voor de inwoners van Californië. Ook wij Nederlanders wisselen zonder dat we het door hebben tussen deze rollen. In Amsterdam hebben onderzoekers van onder andere de Vrije Universiteit en de TU Delft bijvoorbeeld een interessant onderzoek gedaan waaruit het verschil duidelijk naar voren kwam (Mouter et al., 2021).  

De Vervoerregio Amsterdam wilde investeren in een aantal projecten die de mobiliteit zouden verbeteren. Er stonden zestien projecten op de lijst. Denk aan een nieuwe busverbinding tussen IJburg en Bijlmer Arena. Of een nieuwe fly-over voor auto’s op de ringweg A10. Maar ook veiligheidsonderwijs voor kinderen. Allemaal relevante investeringen. 

Maar niet alles kan tegelijk. Budget, materialen en mensen zijn beperkt. De Vervoerregio moest kiezen. Voor alle zestien verschillende projecten is daarom vooraf een inschatting gemaakt wat de kosten en baten zouden zijn. Daarmee kon de Vervoerregio de projecten kiezen die de meeste maatschappelijke waarde zouden opleveren voor de mensen in en rond Amsterdam. Overheden in Nederland doen dit standaard bij de meeste grote projecten. Daarvoor gebruiken zij bijna altijd de ‘maatschappelijke kosten-batenanalyse’, vaak afgekort tot MKBA. 

Maar in Amsterdam gebeurde iets bijzonders. Samen met de wetenschappers heeft de Vervoerregio dat niet alleen op deze standaard manier gedaan, maar ook met een nieuwe, innovatieve methode. 

De consument kiest de auto  

De standaard manier (de MKBA dus) meet de voorkeuren en waardes van de Nederlandse consument. Een typisch voorbeeld: de gemiddelde consument is bereid om 9,55 euro te betalen voor een uur minder reistijd. Stel dat een fly-over op de A10 elke dag drie minuten minder reistijd betekent voor duizend automobilisten, dan kan je het rekensommetje maken wat die investering oplevert. 

Dit soort eurogetallen bestaan ook voor lawaai (een kostenpost van 345 miljoen euro per jaar voor alle benzineauto’s in Nederland), luchtvervuiling (10.600 euro voor elke ton stikstofoxiden NOx van een auto) en vele andere effecten. (Waaronder ook de prijs van een mensenleven.)

Volgens de MKBA vond de consument in de Vervoerregio Amsterdam uit de zestien projecten drie projecten het meest interessant: een kortere verbinding in Amsterdam-Oost bij de Middenweg, een snellere verbinding op een provinciale weg in Zaandam, en de genoemde fly-over op de A10. Alle drie projecten voor auto’s. De grootste winst van deze projecten is een paar minuutjes minder reistijd elke dag. Althans, voor degene die een auto hebben. 

Maar wat vindt de burger? 

De tweede methode deed het anders. De ‘participatieve waarde evaluatie’ (PWE) stelde mensen uit de regio de vraag: ‘De Vervoerregio Amsterdam moet uit deze zestien projecten kiezen. Wat zou jij binnen het budget adviseren?’ Let op dat mensen nog steeds kunnen kiezen voor de projecten die hun het grootste eigenbelang opleveren (‘als consument’), maar dat ze nu ook kunnen kiezen voor de projecten die voor de regio als geheel het beste voelen (‘als burger’). 

Dat laatste bleken ze overweldigend vaak te doen. Nu waren de drie meest populaire projecten opeens allemaal projecten die bijdroegen aan het collectieve belang: een autotunnel bij het Vondelpark (met name bedoeld voor de verkeersveiligheid), een voetgangerstunnel in Ilpendam (idem), en verkeersveiligheidsonderwijs voor kinderen (wederom, voor veiligheid). 

Oftewel, als je niet de vraag stelt ‘wat zou jij als consument fijn vinden’ maar ‘wat zou de overheid moeten doen’, dan krijg je andere antwoorden. 

Overheid, vraag het de burger 

Hoewel het tegenstrijdig klinkt kan een mens dus gelijktijdig tegen kinderarbeid zijn (als burger), maar wel goedkope schoenen kopen (als consument). 

Een individu kan tegelijkertijd niet willen betalen voor een natuurproject, maar toch vinden dat de overheid dit natuurproject moet financieren met belastinggeld. Want beheer van natuur kan iemand een belangrijke overheidstaak vinden.  

Een individu kan zijn maandelijkse salaris vooral willen besteden aan tijdwinst, cadeautjes en vakanties, terwijl hetzelfde individu vindt dat de overheid belastinggeld vooral moet besteden aan natuur, schone lucht en veiligheid. 

De vraag is: wie moet de overheid volgen? De Nederlandse consument of de Nederlandse burger? 

Voor beleidsmakers en politici is een centrale conclusie dat zij zich niet blind moeten staren op het gedrag van mensen in de supermarkt, de woningmarkt, of elders in de private sfeer. De Nederlander is niet alleen een consument. De Nederlander is meer dan alleen een ‘klant van de overheid’. En een politicus moet meer zijn dan een supermarktmanager. Om precies dezelfde reden moeten we ook niet uitsluitend de MKBA volgen die de voorkeuren van de Nederlander als consument meet. 

Beleidsmakers en politici, vraag ook wat de Nederlander als burger wil. Betrek de burger bij de afweging rondom belangrijke publieke investeringen. Het heet burgerparticipatie, niet consumentenparticipatie. Dat leidt niet alleen tot inzicht in de voorkeuren van Nederlanders, maar ook tot nieuwe ideeën en meer acceptatie voor de uiteindelijke keuze. Maar daarover meer in een volgend artikel. 

Onze bronnen 

Wij zijn onderzoekers van wat mensen willen. Lees meer over de bovengenoemde studies: 

Lusk, J.L., Norwood, F.B., 2011. Animal Welfare Economics. Applied Economic Perspectives and Policy 33 (4), 463-483. 

Mouter, N., Koster, P., Dekker, T., 2021. Contrasting the recommendations of Participatory value evaluation and cost-benefit analysis in the context of urban mobility investments. Transportation Research Part A 144, 54-73.  

Sen, A., 1995. Environmental Evaluation and Social Choice: Contingent Valuation and the Market Analogy. The Japanese Economic Review 46 (1), 23-37. 

Deel dit artikel

Nieuws

Vijf redenen om een burgerforum te combineren met een Participatieve Waarde Evaluatie

Vijf redenen om een burgerforum te combineren met een Participatieve Waarde Evaluatie

Op 4 juli maakte minister Rob Jetten bekend dat het kabinet in het voorjaar van 2023 een nationaal burgerforum wil organiseren over klimaatbeleid. In een kamerbrief over hoe de contouren van het nationale energiesysteem eruit komen te zien gaf hij aan dat hij wil verkennen of een burgerforum onderdeel kan uitmaken van het proces om te komen tot een beeld van het energiesysteem in 2050. In dezelfde kamerbrief gaf minister Jetten aan dat het Kabinet burgers invloed wil geven op de invulling van het nationaal plan energiesysteem en het Programma Energiehoofdstructuur via een Participatieve Waarde Evaluatie (PWE). Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen deze instrumenten en wat zijn de redenen om ze combineren? Dat beantwoorden we in deze blog.  

Burgerparticipatie: waarom eigenlijk? 

Het is voor beleidsmakers steeds belangrijker om burgers te betrekken bij beleidsvraagstukken. De samenleving bestaat in toenemende mate uit geïnteresseerde en zelfstandige burgers die zichzelf via allerlei kanalen informeren en uitspreken over wat er in hun omgeving speelt (Hajer, 2011). Deze burgers willen gehoord worden, met name als beleid hun leefomgeving raakt. Het negeren van deze betrokken burgers leidt tot weerstand. Zorgvuldige en goed doordachte burgerparticipatie kan daarentegen leiden tot draagvlak, acceptatie, legitimiteit en sterker vertrouwen in de overheid. Bovendien leidt participatie tot betere besluiten, want burgers kunnen kennis inbrengen die nieuw is voor experts. Als er geen inspraakmogelijkheden zijn kan deze kennis over het hoofd worden gezien.  

Het burgerforum (ook wel genoemd het burgerberaad)  

Een manier om inspraak van burgers te organiseren is door middel van een burgerforum (dat ook wel een burgerberaad wordt genoemd). Een burgerforum houdt in dat een kleine groep burgers (meestal tussen de 100 en 150) meerdere keren samenkomt om een beleidsvraagstuk te bespreken. Deelnemers krijgen informatie over de beleidskeuzes van experts en vormen een mening door middel van discussies met andere burgers. Na afloop schrijven de deelnemers gezamenlijk een beleidsadvies.  

Voordelen van een burgerforum  

  • Deelnemers kunnen onderling delibereren over verschillende beleidsopties en standpunten. De dialoog kan ervoor zorgen dat deelnemers meer begrip krijgen voor andere opvattingen. Het draagt ook bij aan het vinden van overeenstemming tussen de burgers die in eerste instantie tegenover elkaar staan.  
  • Mensen die meedoen aan een burgerberaad hebben veel motivatie en willen zich vaak dieper inlezen. Ze hebben veel tijd over voor het helpen met het maken van het besluit. 
  • Een burgerberaad kan knopen doorhakken waardoor de politiek uit een impasse kan komen. 

PWE: laagdrempelige participatie voor het stille midden 

Participatieve Waarde Evaluatie (PWE) is een methode die gebruikt kan worden om te achterhalen hoe een grote en diverse groep burgers verschillende publieke waarden wegen. En, hoe zij vinden dat waarden concreet moeten worden vertaald in beleid. PWE werd eerder ingezet om burgers te betrekken bij het evalueren van klimaatmaatregelen: de ‘Klimaatraadpleging’, coronabeleid en luchtvaartbeleid. De essentie van een PWE is dat een keuzesituatie van een overheid zo goed mogelijk wordt nagebootst waardoor burgers het dilemma kunnen doorleven. Op een laagdrempelige manier zien burgers het vraagstuk en ze krijgen een overzicht van de gevolgen van de beleidsopties. Ook krijgen ze inzicht in de beperkingen die er zijn (bijv. beperkt budget of het terugdringen van een bepaalde hoeveelheid CO2). Vervolgens geven burgers een advies inclusief een onderbouwing. Dit levert een scherp beeld op van: 

  • Welke beleidsopties breed worden geaccepteerd  
  • Hoe voorkeuren verschillen tussen groepen burgers en hoe dit kan worden verklaard 
  • Welke waarden verschillende groepen burgers delen 
  • Hoe waarden volgens burgers moeten worden vertaald in beleid 
  • Welke zorgen er achter weerstand tegen beleidsopties zitten 

Voordelen van een PWE-raadpleging  

  • Het is een efficiënte en laagdrempeligere manier om burgerparticipatie te organiseren. Gemiddeld kost het invullen van een PWE zo’n 20 tot 30 minuten. De laagdrempeligheid van PWE maakt het een waardevolle participatiemethode om een grote en diverse groep burgers te betrekken bij een beleidsvraagstuk. Aan een PWE over Nederlands klimaatbeleid deden bijvoorbeeld meer dan 10.000 burgers mee. 75% – 85% van de deelnemers aan PWEs vindt dat de overheid de methode vaker moet inzetten om hen te betrekken bij beleidskeuzes. 
  • PWE sluit goed aan bij de participatiebehoeften van het stille midden. Deze groep vindt opiniepeilingen en referenda te ongenuanceerd, omdat politieke keuzes worden platgeslagen tot een ‘JA/NEE keuze’. Tegelijkertijd vinden leden van het stille midden het vaak niet de moeite waard om mee te doen aan intensieve participatievormen als een bewonersavond of een burgerforum. Een PWE is een tussenvorm die burgers de kans geeft om beleidsopties in samenhang te beoordelen. En, burgers kunnen hun voorkeuren motiveren, nuanceren en eigen ideeën aandragen. 60% van de deelnemers in een PWE rond Schiphol gaf aan nog nooit hun mening te hebben gegeven aan de overheid of aan Schiphol.  
  • Burgers ervaren de overheid soms als een black box die besluiten produceert. Steeds meer burgers willen weten welke afwegingen, opties en dilemma’s aan deze besluiten voorafgaan. Doordat burgers in de PWE als het ware in de schoenen van de besluitvormer staan, krijgen zij meer begrip van en voor (de complexiteit van) de keuzes die een bestuurder moet maken en de dilemma’s waar bestuurders voor staan. Aan de andere kant vergroten de uitkomsten van een PWE het begrip bij beleidsmakers voor waarden, zorgen en gevoelens van (on)rechtvaardigheid van burgers. Deze inzichten geven beleidsmakers de kans om hun plannen te verbeteren. 
  • Een PWE levert concrete handelingsperspectieven op voor besluitvormers. De uitkomsten stellen besluitvormers in staat om met zelfvertrouwen keuzes te maken. 

Zes redenen om een PWE en een burgerforum te combineren 

De Participatieve Waarde Evaluatie en het burgerforum hebben allebei hun sterke punten. In de praktijk (in Sudwest-Fryslan, Gelderland en Foodvalley) worden beide instrumenten in samenhang toegepast omdat ze elkaar om zes redenen kunnen versterken.  

1) Leden van het burgerforum willen hun medeburgers goed vertegenwoordigen 

Onze ervaring is dat de meeste leden van een burgerforum de behoefte hebben om hun advies mede te baseren op voorkeuren van medeburgers​. Ze nemen hun taak serieus en willen graag dat hun advies goed aansluit bij de waarden en voorkeuren van de samenleving. In de burgerfora in Ierland en Frankrijk rond klimaatbeleid is ervoor gekozen om burgers de mogelijkheid te geven om een advies te schrijven voor het burgerforum. 3.400 Fransen en 1.200 Ieren schreven een advies aan deze klimaatburgerfora. Maar kan je van de leden van een burgerforum verwachten dat zij deze adviezen allemaal gaan lezen? Ze hebben het al druk met de experts die op bezoek komen en het overleg dat ze met elkaar hebben. Uit de praktijk blijkt dat deze adviezen niet of nauwelijks worden gelezen. Onafhankelijke observatoren van het Franse burgerforum noemden daarom het betrekken van het algemene publiek via het schrijven van brieven ‘zinloos’. Het is daarom belangrijk om gestructureerd informatie op te halen over waarden, voorkeuren en zorgen van burgers en de PWE is een uitermate geschikt instrument hiervoor. Een PWE haalt gestructureerd input op omdat deelnemers vanuit eenzelfde kader een advies geven waardoor de adviezen goed samen te vatten zijn voor het burgerforum. In Sudwest-Fryslan en Foodvalley haalden we met een PWE op een gestructureerde manier input op bij het algemene publiek en de input was heel bruikbaar voor de leden van het burgerforum. De leden van het burgerforum waren blij dat ze met een stevige basis konden beginnen.  

2) Burgers die niet ingeloot zijn in het burgerforum kunnen ook meedenken 

Uit een PWE die we recentelijk uitvoerden over het betrekken van burgers bij de besluitvorming rond Schiphol volgde dat 30% van de deelnemers zelf betrokken wil worden bij besluiten van de overheid die veel effect hebben op hun dagelijks leven. Niet alle Nederlanders vinden het prima als zij alleen betrokken worden via een vertegenwoordiger (de leden van een burgerforum, een bewonersvertegenwoordiger of een volksvertegenwoordiger). Veel Nederlanders willen graag persoonlijk mee te kunnen denken. Als je burgers niet op een zorgvuldige manier betrekt bij besluiten over windparken, verleggen van vluchtroutes, plaatsen van AZCs etc., dan zal een groep burgers dit als zeer onrechtvaardig ervaren omdat ze niet konden meedenken over oplossingen, alternatieven, afwegingen etc. Dit leidt tot gevoelens van machteloosheid en protest. Het vertrouwen in de overheid krijgt een klap. Een burgerforum voorziet beperkt in deze behoefte, omdat maar een beperkt aantal mensen kan meedoen aan een burgerforum. Maar als je een PWE combineert met een burgerforum los je dit op. Een PWE sluit duidelijk aan op de participatiebehoeften van burgers gezien het grote aantal deelnemers aan de PWEs rond klimaatbeleid en coronabeleid 

3) Hoger percentage laagopgeleiden schrijft zich in voor het burgerforum bij combinatie met een PWE 

Een kritiekpunt op burgerfora is dat de groep deelnemers niet representatief is voor de samenleving. In G1000 trajecten in Amersfoort, Kruiskamp en Groningen was het aandeel deelnemers dat hoger opgeleid was respectievelijk 77%, 85% en 77% (Binnema & Michels, 2016). Een duidelijke oververtegenwoordiging aangezien slechts zo’n 30% van de Nederlanders hoger opgeleid is. Er werden bij het Amsterdamse mini-burgerberaad ook vraagtekens gezet bij de representativiteit van de deelnemers. Zo schreef journalist van Zoelen van het Parool: “Verder is het nog de vraag hoe representatief het burgerberaad was. De deelnemers waren weliswaar geselecteerd door loting onder alle Amsterdammers, maar lang niet iedereen ging op de uitnodiging in. Niet alle bevolkingsgroepen waren daardoor even goed vertegenwoordigd, erkent Brenninkmeijer. “De mix had diverser gekund.” Je kunt niet zeggen dat een foto van het burgerberaad één op één overeenkomt met een dwarsdoorsnede van de bevolking van Amsterdam.” Journalist van Bemmel van de Volkskrant maakte de volgende observaties: “De vraagt dringt zich op: hoe representatief is de groep die zulke grote beslissingen mag nemen? Bekijk de venstertjes tijdens een Zoomsessie met 107 deelnemers en je ziet slechts een enkele Amsterdammer met een kleurtje.”  

Waarom is het moeilijk om ervoor te zorgen dat de deelnemers aan een burgerforum een representatieve afspiegeling vormen van de samenleving? Een mogelijke verklaring is dat ontwerpers van een burgerforum vaak zelf hoogopgeleid zijn en kiezen voor een ontwerp dat goed aansluit bij hun eigen behoeften. Wanneer je bijvoorbeeld een burgerforum veel autonomie geeft om de vraag te bepalen of kiest voor een brede en abstracte vraagstelling zoals het ontwerpen van het hele klimaatbeleid van een gemeente of zelfs van een land, dan sluit dit aan bij de behoeften van hoogopgeleide burgers die goed abstract kunnen denken en om kunnen gaan met autonomie. Een tweede verklaring komt van Christine Bleijenberg van de Haagse Hogeschool. Een uitnodiging voor een burgerforum vergelijkt zij met een uitnodiging voor een feestje waar je niemand kent en waar je de gastheer (de overheid) niet kent en misschien zelfs slechte ervaringen mee hebt. Mensen met veel vertrouwen in de overheid en kennis over hoe de overheid werkt (vaak hoogopgeleiden) zullen eerder op een uitnodiging ingaan. De Belgische onderzoeker Jacquet (2017) laat zien dat een reden die burgers noemen om niet mee te doen aan een burgerforum is dat sommige mensen zich niet prettig voelen bij het idee om met vreemden te praten over thema’s waar je misschien sterk van mening over kunt verschillen. 

In Gelderland hebben we ervoor gekozen om eerst een PWE raadpleging te doen. Aan het eind van de raadpleging kunnen mensen zich inschrijven voor het burgerforum. We zien dat het aantal laagopgeleide inschrijvers hoog ligt. Hoe dit precies komt weten we niet. Een mogelijke verklaring is dat laagopgeleide burgers hun deelname aan de PWE positief beoordelen. Ze vinden het een fijne manier om hun voorkeuren door te geven. Een andere mogelijke reden kan zijn dat de uitnodiging voor het feestje al vertrouwder is geworden, want je komt burgers tegen die net als jij aan de raadpleging hebben deelgenomen. Een derde mogelijke reden kan zijn dat mensen al 20 minuten hebben meegedaan aan een raadpleging. Omdat men al tijd heeft geïnvesteerd is de neiging mogelijk groter om dan ook mee te doen aan de tweede stap in het participatietraject: het burgerforum. 

4) Politici hebben meer vertrouwen in een participatietraject waarin de bevolking in brede zin op een zorgvuldige manier mee kan doen. 

In de praktijk hebben politici verschillende twijfels bij de mate waarin zij de aanbevelingen van een burgerforum moeten vertrouwen. Bij veel burgerfora zijn hoogopgeleiden oververtegenwoordigd. Zijn de uitkomsten van zo’n traject dan wel representatief genoeg? Uit de literatuur volgt dat dat experts, organisatoren en lobbyisten een enorme invloed kunnen hebben op de aanbevelingen van een burgerforum. Hierdoor vragen politici zich af of er bij het burgerforum waar zij een advies van krijgen ook sprake is geweest van ongewenste beïnvloeding. Uit de literatuur volgt dat ook burgers twijfelen aan de legitimiteit van een burgerforum. Uit onderzoek van den Ridder et al. (2021) blijkt dat 20% van de Nederlanders voorstander is van een democratie waarbij zoveel mogelijk beslissingen worden genomen na advies van een burgerforum. 25% van de deelnemers vindt dat een burgerforum een goed oordeel kan vellen over politieke besluiten en 27% vindt dat de politiek adviezen van een burgerforum moet overnemen. Uit een eerder onderzoek volgt dat 5% – 10% van de Nederlanders loting als basis van een democratie ondersteunt (Jacobs, 2017).  

Uit een evaluatie van het participatietraject in Súdwest-Fryslân bleek dat politici de aanbevelingen meer vertrouwden omdat deze mede waren gebaseerd op een PWE raadpleging waar een groot aantal burgers aan had meegedaan. Jacobs (2021) geeft ook aan dat online tools niet alleen een laagdrempelige manier zijn om input te verkrijgen van de bredere samenleving, maar dat ze daarnaast een uitstekende manier zijn om de legitimiteit van een burgerforum te verhogen, omdat ze de brede Nederlandse bevolking de kans geven om input te geven. Jacobs wijst op IJsland waar een combinatie van een burgerforum met online tools werd gebruikt om te zorgen voor een proces dat breed gedragen wordt.  

5) Een PWE hakt geen knopen door, een burgerforum wel 

Een PWE beschrijft de voorkeuren, waarden en zorgen van verschillende groepen burgers. Dit levert voor politici informatie op over de beleidsopties die wel en niet wenselijk worden gevonden door burgers en waarom dit het geval is. De onderzoekers stellen daarbij (gemeenschappelijke) waarden vast en hoe deze waarden volgens burgers moeten worden vertaald in beleid. Maar de onderzoekers hakken geen knopen door voor beleidsmakers. Een sterk punt van een burgerforum is dat knopen kunnen worden doorgehakt waar politici dit niet lukt. Burgers luisteren naar elkaars meningen en proberen (mede op basis van de uitkomsten van de PWE) tot overeenstemming te komen. Een goed voorbeeld zijn de Ierse burgerforum over het homohuwelijk en abortus. Langs de gebruikelijke politieke weg kon er geen oplossing worden gevonden omdat politici geen stap wilden nemen uit angst voor gezichtsverlies. Een burgerforum zorgde hier voor een doorbraak. 

6) De PWE zorgt ervoor dat beleidsmakers alvast kunnen nadenken hoe de input van burgers kan worden gebruikt nog voordat de aanbevelingen van het burgerforum bekend zijn

Een risico van participatietrajecten in het algemeen en burgerfora in het bijzonder is dat er uiteindelijk niets met de uitkomsten wordt gedaan door de politiek en beleidsmakers. De teleurstelling is dan groot. Leden van het burgerforum hebben veel tijd geïnvesteerd om aanbevelingen te formuleren en ze hebben het gevoel dat dit voor niets is geweest. Een logische verklaring dat dit toch nog gebeurt is dat beleidsmakers de tijd nodig hebben om na te denken over hoe aanbevelingen van burgerfora kunnen worden verwerkt in beleid. Als er onvoldoende urgentie is, of een onverwachte ontwikkeling (een crisis of verkiezingen), dan kan de opvolging van de aanbeveling van het burgerforum verwateren. Het voordeel van een voorbereidende PWE is dat het eindrapport al een aantal concrete eindresultaten van burgerinput oplevert nog voordat de uitkomsten van het burgerforum bekend zijn. Dit stelt beleidsmakers in staat om al in een vroeg stadium na te denken over eventuele beleidsaanpassingen die zouden kunnen volgen uit het burgerforum.

Literatuur 

Boogaard, G & Michels, A. (2016). G1000. Ervaringen met burgerfora. Den Haag: Boom Bestuurskunde. 

Den Ridder, J., Fiselier, T., van Ham, C., 2021. Draagvlak voor het burgerforum. Een verkenning van de Nederlandse publieke opinie. Radboud Universiteit Nijmegen.

Hajer, M. (2011). The Energetic Society. In search of a governance philosophy for a clean economy. PBL Netherlands Environmental Assessment Agency. https://www.pbl.nl/sites/default/files/downloads/Energetic_society_WEB.pdf 

Jacobs, K. (2017). Referenda en andere institutionele hervormingen. In: Van der Meer, T., Van der Kolk, H. en Rekker, R. (red.) Aanhoudend wisselvallig. Nationaal Kiezersonderzoek 2017. https://kennisopenbaarbestuur.nl/media/256288/aanhoudend-wisselvallig-nko-2017.pdf.

Jacobs, K. (2021). Hoe waarborg je representativiteit en inclusiviteit bij het inrichten van een burgerforum. Essay in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken.  

Jacquet, Vincent (2017). Explaining non-participation in deliberative mini-publics. European Journal of 

Political Research 563: 640–59. 

Deel dit artikel

Meer nieuws

Blog

Hoe zorg je ervoor dat jongeren meedoen met burgerparticipatie? 

Hoe zorg je ervoor dat jongeren meedoen met burgerparticipatie? 

“Ik zat laatst bij een bijeenkomst. Daar zaten oudere mensen met de leeftijd van mijn oma, en die kunnen heel lang over één onderwerp doorgaan. Ik denk dan altijd: als je iets hebt gezegd, dan hoef je dat niet nog vijf keer te zeggen. Ik was bij die bijeenkomst toen helemaal afgehaakt en dat vond ik echt zonde van mijn tijd”. 

 

Jongeren zijn structureel ondervertegenwoordigd tijdens burgerparticipatie projecten. Dat is lastig, want hun mening willen we natuurlijk ook graag horen en meenemen bij het maken van besluiten. Zeker als het gaat over beleidsbeslissingen die grote invloed hebben op hun toekomst zoals klimaatbeleid. Iedereen die met burgerparticipatie werkt wil daarom graag dat ook jongeren meedoen aan hun bewonersavonden, focusgroepen, burgerberaden, Participatieve Waarde Evaluaties, enzovoorts. Maar willen jongeren dit ook? Ja. Dat is het simpele, maar ook duidelijke antwoord. Waarom is het dan zo lastig om ze daadwerkelijk mee te laten doen? Wat gaat er mis? En wat werkt dan wel voor jongeren? Dat is precies wat we hebben onderzocht.  

Tijdens een Participatieve Waarde Evaluatie (PWE) raadpleging over burgerparticipatie rondom Schiphol kwam er een bijzonder resultaat naar voren. Juist de jongeren gaven in vergelijking met ouderen relatief vaak aan dat ze geneigd zijn om te participeren via bijeenkomsten. Dit lijkt niet in lijn met de dagelijkse realiteit die wij kennen. Ook uit wetenschappelijke literatuur blijkt dat jongeren vaak ondervertegenwoordigd in burgerparticipatie trajecten. Daarom besloten we dit verder te onderzoeken en uit te diepen met focusgroepen met jongeren (tot 35 jaar). Onze centrale vraag was hierbij: hoe kan het gat tussen intentie en gedrag worden gedicht door het format van bijeenkomsten en hoe kunnen de onderwerpen die besproken worden meer aansluiten op de wensen van jongeren? 

De inzichten in het kort 

Uit de bijeenkomst haalden we een aantal inzichten:  

  • Jongeren willen duidelijke communicatie over de bijeenkomst 
  • De motivatie van jongeren om mee te doen verschilt en sommige jongeren hebben meerdere motivaties. Veel genoemde motivaties zijn in ieder geval: 
  • De behoefte om te leren 
  • De behoefte om mee te denken en praten over (het oplossen van) problemen
  • De organisatie van de bijeenkomst moet duidelijk, gestructureerd en actief zijn 
  • Jongeren willen waardering voelen voor hun bijdrage tijdens én na de bijeenkomst 
  • De bijeenkomsten moeten laagdrempelig zijn 

Jongeren willen duidelijke communicatie over de bijeenkomst 

Meerdere malen werd er door jongeren gezegd dat ze niet komen naar een bijeenkomst als er niet goed over het programma wordt gecommuniceerd. Hierover wordt bijvoorbeeld gezegd: “Ik denk dat het voor ons jongeren belangrijk is dat je erbovenop zit in de communicatie. Niet alleen een eerste uitnodiging, maar ook op de dag zelf nog even een herinnering.” Dit blijkt voornamelijk te komen door hun drukke en soms chaotische (sociale) levens.  

“Als ik een kleine reminder krijg dan is dat een opfrisser en denk ik ‘oh ja hier heb ik al wat staan’. Dan plan ik andere afspraken die opkomen daar omheen. Zonder herinnering zou ik misschien een dubbele afspraak inplannen en dan vind ik zo’n bijeenkomst uiteindelijk waarschijnlijk toch minder belangrijk.”   

 

Hoe vaak ze een herinnering willen ontvangen verschilt onder de jongeren. De optie om herinneringen aan of uit te zetten werd daarom geopperd als manier om aan de verschillende behoeften te voldoen. 

Naast de praktische zaken is het van belang het onderwerp van de bijeenkomst in de communicatie voldoende toe te lichten. Meerdere deelnemers geven aan dat jongeren zullen afhaken als er van tevoren niet genoeg informatie beschikbaar is over het onderwerp van de bijeenkomst. 

De behoefte om te leren en de behoefte om invloed te hebben op het oplossen van problemen

Tijdens de gesprekken kwamen twee duidelijke behoeftes naar voren onder de jongeren. Sommige jongeren worden door beide behoeften gedreven, anderen door één van de twee.

De behoefte om te leren  

Een belangrijke drijfveer van jongeren om mee te doen aan burgerparticipatie is om te leren. Jongeren met een leerbehoefte ontvangen vaak vooraf, maar ook gedurende de bijeenkomst graag informatie, al verschilt de manier waarop. Het krijgen van kennis over een onderwerp zien jongeren ook als middel om beter te kunnen deelnemen aan bijeenkomsten. Jongeren die aangeven dat ze het spannend vinden om hun mening te delen voor een grote groep als ze niet veel van een onderwerp af weten, willen graag aan de hand genomen worden. Of hebben behoefte om achteraf meer verdieping of informatie te krijgen. 

Deelnemer: “Het is makkelijk als je meer informatie hebt. Anders vind ik het moeilijk om mee te doen met een discussie. Als de mensen om mij heen veel meer weten kan ik niet goed meepraten over wat het onderwerp is en dan val ik stil.” Moderator: “Hoe zou je jou dan kunnen betrekken?”
Deelnemer: “Door na afloop [van de discussie] er verder over te praten om wat meer informatie te krijgen.”  

Voor jongeren die minder moeite hebben met spreken is dit minder van belang. Toch waarderen zij ook een goede begeleiding zodat ze zoveel mogelijk kunnen leren, bijvoorbeeld via experts die de discussie naar een hoger niveau brengen.  

“Ik ben persoonlijk heel leergierig, dus ik vind het interessant om te leren over wat experts te zeggen hebben over het onderwerp. Die kan als een soort van leraar mensen voorlichten. Ik heb het gevoel dat mensen heel veel dingen kwijt willen door wat ze hebben gelezen op social media, maar dat is niet de hele picture. Ik denk dat een expert wat er mist kan invullen”.  Deelnemer 2: “Dat vind ik ook. Vaak roepen mensen dingen maar dan weet je niet of je daar wat mee kan, wie er gelijk heeft. Het zou fijn zijn als er een expert bij is voor als je er samen niet uitkomt. Die de plus en minpunten benoemt zodat de discussie daarna weer verder kan.”  – Deelnemer 1

 

De behoefte om mee te denken en praten over (het oplossen van) problemen  

Een tweede drijfveer voor jongeren om mee te doen aan burgerparticipatie is dat ze problemen willen oplossen. Er valt een onderscheid te maken in het type problemen die ze willen aanpakken. Voor sommigen zijn dit problemen die in hun eigen leefomgeving spelen. Zij willen hun eigen belang vertegenwoordigen op een bijeenkomst. Wanneer dit zo is zijn ze ook minder geneigd een bijeenkomst toch af te zeggen. 

Er zijn ook jongeren die vooral zijn gemotiveerd om maatschappelijke problemen aan te pakken. Deze hoeven ze niet per se zelf te ervaren en hun eigen belang vertegenwoordigen speelt hier dus ook minder een rol. 

De organisatie van de bijeenkomst moet duidelijk, gestructureerd en actief zijn 

Het belang van een goede begeleiding tijdens de bijeenkomst is cruciaal voor de jongeren. Een passieve begeleiding van de avond en discussies is een van de meest genoemde redenen dat jongeren aangeven om niet (terug) te komen naar een bijeenkomst. Het structureren van de activiteiten en onderwerpen van de avond en het actief begeleiden van de discussie staat hierbij centraal. De jongeren geven aan vooral op zoek te zijn naar balans in spreektijd, snelheid en activiteiten.  

Jongeren met de behoefte om mee te denken en praten over problemen willen vooral dat iedereen zijn of haar mening kan delen. In deze context komt herhaaldelijk ter sprake dat een goede begeleiding van de discussie belangrijk is. Zo zegt een deelnemer: 

Het kan dan gebeuren dat er botsingen ontstaan. Mensen hebben hun eigen mening en dat moet kunnen. Ik heb weleens gezien dat mensen niet meer durven in te stappen doordat er geen begeleiding is. Ik kan ook best direct zijn en sommige mensen vinden het dan spannend om wat te zeggen. Daarom moet er wel iemand zijn die iedereen aan het woord laat.”

 

Een andere deelnemer zegt dat hij een “kippenhok gevoel” krijgt van groepsdiscussies.  

“Iedereen praat door elkaar en niemand luistert naar elkaar. Dan heb ik niet het gevoel dat het wat opschiet. Wat ik prettig vind als je in een groep zit is dat het 1-op-1 is. Je wilt wat zeggen, dan loopt iemand met een microfoon naar je toe en luistert de persoon van de organisatie luistert naar je. Daarna mag dan weer iemand anders aan het woord.”

 

Een ander belangrijk aandachtspunt voor de begeleiding van een bijeenkomst is dat de discussies voor jongeren vooral niet te langdradig moeten zijn. Dat kan ertoe leiden dat ze afhaken. Een eerdere ervaring van een deelnemer die een bewonersavond bezocht is veelzeggend. 

“Ik zat laatst bij een bijeenkomst. Daar zaten oudere mensen met de leeftijd van mijn oma, en die kunnen heel lang over één onderwerp doorgaan. Ik denk dan altijd: als je iets hebt gezegd, dan hoef je dat niet nog vijf keer te zeggen. Ik was bij die bijeenkomst toen helemaal afgehaakt en dat vond ik echt zonde van mijn tijd.”

 

In beide focusgroepen wordt dit probleem nadrukkelijk onderschreven.   

Wanneer wordt de discussie voor jongeren te langdradig? Wat opvalt in beide focusgroepen is dat de jongeren heel goed naar elkaar luisteren en elkaar met respect aanvullen of tegenspreken. Ze zijn geïnteresseerd in elkaars standpunten en hoewel ze natuurlijk hun eigen mening delen hoeven ze deze er niet de hele tijd doorheen te drukken. Als andere mensen dat wel doen dan ontstaat er frustratie. Zo zegt een deelnemer: “Veel mensen kunnen langdradig van een onderwerp praten. Of over iets wat niet van toepassing is. Ik heb geen zin om daarnaar te luisteren.” Een discussie structuren aan de hand van een interactieve online survey is daarom ook populair onder de jongeren. “Dan kan iedereen deelnemen aan de discussie, zonder dat iedereen aan het woord moet worden gelaten want dan wordt het langdradig.” Een andere deelnemer stelt voor om in kleine groepen met een vraagstuk aan de slag te gaan zodat het interactief en interessant blijft.

Jongeren willen waardering voelen voor hun bijdrage tijdens én na de bijeenkomst 

De jongeren die deelnemen aan de focusgroepen hebben verschillende drijfveren om naar een burgerparticipatie bijeenkomst te komen. Maar wat ze gemeen hebben is dat de bereidheid om mee te praten afhankelijk is van de waardering voor hun bijdrage. De jongeren benoemen herhaaldelijk dat ze het van belang vinden dat hun bijdrage wordt gewaardeerd en dat ze zich serieus genomen voelen.

Waardering tijdens een bijeenkomst  

Tijdens een bijeenkomst ervaren jongeren dat hun inbreng wordt gewaardeerd als ze aan het woord worden gelaten en als er verdiepende vragen over hun standpunten worden gesteld. Daarnaast werd in beide focusgroepen aangekaart dat ze niet wilden dat de gespreksleider of organisatoren voornamelijk aan het woord zijn, maar vooral zijzelf.  

Het is hierbij wel weer zoeken naar een goede balans, want zoals we eerder zagen kunnen jongeren afhaken als andere deelnemers te veel spreektijd krijgen. Gevraagd naar wat zij een goede balans vindt verwijst een deelnemer naar de manier waarop spreektijd werd verdeeld in de focusgroep. Als een deelnemer naar haar of zijn mening wordt gevraagd dan wordt er vervolgens meestal één of twee keer doorgevraagd om scherp te krijgen wat ze precies bedoelden. De jongeren in de focusgroep reageerden allemaal vrij kort en bondig dus was doorvragen nodig om een helder beeld van hun standpunt te krijgen. Tegelijkertijd was het daardoor niet nodig om ze vroegtijdig af te kappen. Wanneer andere deelnemers aan een bijeenkomst wel lang van stof zijn dan is het vanuit het jongeren perspectief belangrijk om hier scherp op toe te zien.   

Waardering na een bijeenkomst  

Een andere manier om waardering te uiten voor de bijdrage van jongeren is door achteraf een terugkoppeling te geven van wat er is besproken. Dat hoeft voor jongeren niet per se op een heel formele wijze te gebeuren. Het gaan hen juist om een persoonlijk gevoel van erkenning, blijkt uit onderstaande citaten. 

 

“Het zou fijn zijn dat als we na de bijeenkomst te weten zouden komen wat ermee gedaan wordt. Als je uiteindelijk een bevestiging van wat er besproken is krijgt. En dat het wordt meegenomen en dat je ziet dat jouw inbreng daar ook tussen staat. Zodat je kan zien dat het wordt meegenomen.”  

“Ik wil het gevoel hebben dat ze er iets mee zullen doen. Dat je zo’n bijeenkomst een brief krijgt met ‘goh dit hebben jullie laten horen, dit hebben we eruit gehaald, dit vonden mensen belangrijk, hier gaan we mee aan de slag’. Als je zo op de hoogte wordt gehouden van de progressie dan blijf je op de hoogte. Dan voel ik me geneigd de volgende keer weer aanwezig te zijn.”

De bijeenkomsten moeten laagdrempelig zijn 

Gedurende de focusgroepen komt herhaaldelijk naar voren dat jongeren het belangrijk vinden dat burgerparticipatie bijeenkomsten laagdrempelig zijn. Behalve de eerder besproken behoeftes aan duidelijk communicatie en het voorkomen van laagdradige discussies zijn er een aantal overwegingen waar rekening mee gehouden kan worden.  

Allereerst geven veel deelnemers aan om praktische redenen een voorkeur te hebben voor online burgerparticipatie. Zo zegt een deelnemer “online hoef je geen moeite voor te doen, je kan snel inschakelen en bent ook zo weer weg, en dan al thuis.” Sommige jongeren geven aan altijd de voorkeur te hebben voor een online bijeenkomst, ongeacht het onderwerp en het format van de bijeenkomst. Maar er zijn ook jongeren die een bijeenkomst op locatie wel zien zitten, mits het wat toevoegt. Hierbij is het belangrijk om in te spelen op de eerder benoemde behoeften van jongeren om naar een bijeenkomst te komen. Concrete activiteiten die worden genoemd zijn een gezellige borrel of netwerkactiviteit achteraf. Of als de bijeenkomst interactief is op een manier die offline minder goed werkt, zoals met andere omwonenden aan een vraagstuk werken. Een andere overweging om jongeren naar een fysieke bijeenkomst te krijgen is om reiskostenvergoeding te betalen. Voor sommige deelnemers is het een obstakel als ze dit zelf moeten betalen. Zij hebben dan niet het gevoel dat het gewaardeerd wordt dat zij voor de overheid naar een bijeenkomst toekomen.  

Een ander praktisch aandachtpunt is het bieden van voldoende flexibiliteit. Jongeren hebben te maken met flexibele werkuren en schoolroosters die vaak veranderen of onduidelijk zijn. Bovendien moeten studerende jongeren soms onverwachts langer doorwerken aan een opdracht of het voorbereiden van een tentamen. De deelnemers vinden het fijn als er meerdere data zijn waarop ze zich kunnen inschrijven zodat ze zelf kunnen kijken welke dag de voorkeur heeft en ze eventueel nog kunnen wisselen als er onverwachts iets in hun agenda veranderd.

Deel dit artikel

Meer nieuws

Case

Zes lessen om burgerberaden over klimaatbeleid succesvol te maken

Zes lessen om burgerberaden over klimaatbeleid succesvol te maken

Het krachtige pamflet “nu is het aan ons” van Eva Rovers voor het instellen van een burgerberaad over nationaal klimaatbeleid heeft een hoop losgemaakt in bestuurlijk Nederland. Ministeries, provincies en gemeenten stellen zich de vraag of zij ook een burgerberaad moeten instellen en verschillende gemeenten en de provincie Gelderland zijn al aan de slag gegaan. Eva Rovers stelt dat een burgerberaad voor klimaatbeleid alleen maar voordelen heeft als de politiek de aanbevelingen overneemt. Ook is er kritiek op de ideeën. Zo beargumenteert Annemarie Kok dat een burgerberaad tot chaotische taferelen zal leiden. Evelien Tonkens stelt dat Rovers weinig besef laat zien van de risico’s van een burgerberaad.

Onderzoekers van Populytics hebben de laatste jaren verschillende burgerberaden georganiseerd en willen een aantal lessen delen die niet of onvoldoende terugkomen in het boek van Eva Rovers, het opiniestuk van Annemarie Kok of andere recente bijdragen aan het publieke debat.

Abortus is echt iets anders dan nationaal klimaatbeleid 

Het burgerberaad heeft duidelijk zijn waarde bewezen door doorbraken te realiseren in de politieke impasse rond abortus en het homohuwelijk in Ierland. Eva Rovers noemt in haar boek ook een aantal andere voorbeelden waar het burgerberaad succesvol is geweest zoals besluitvorming rond een gekozen burgemeester. Dit zijn allemaal onderwerpen waar een heldere knoop moet worden doorgehakt en vaak is dit een moreel-ethische knoop. De praktijk laat zien dat een zorgvuldig georganiseerd burgerberaad prima in staat is om dit soort knopen door te hakken waardoor men uit een politieke impasse kan komen. De leden van het burgerberaad raadplegen wel experts, maar blijven duidelijk het voortouw nemen bij het vormen van het advies. Bij het burgerberaad rond abortus besloten de leden van het burgerberaad bijvoorbeeld ook verhalen van vrouwen te horen die een abortus hadden meegemaakt.  

Eva Rovers benadrukt in haar boek de successen van het Ierse burgerberaad over abortus en stelt één op één vast dat daardoor ook een burgerberaad moet worden ingevoerd voor nationaal klimaatbeleid. Maar klimaatbeleid is andere koek. Het gaat hier niet om één heldere moreel-ethische knoop maar om een beleidsvraag waar een groot scala aan complexe systeemvraagstukken spelen. Bij systeemvraagstukken hangt alles met alles samen, zijn allerlei stakeholders verantwoordelijk voor een deel van de besluitvorming en uitvoering en zijn er allerlei onzekerheden. Deelnemers aan een burgerberaad over hoe het nationale klimaatbeleid eruit moet zien besluiten al snel om te varen op de voorstellen die experts doen, omdat ze zelf door de bomen het bos niet meer zien.

De opdrachtgever of de architect?

Bij het laatste punt past een belangrijke nuance. Zoals Harm de Jong van G1000 het zegt hangt het ervan af of de burgers uit het burgerberaad de rol van opdrachtgever aan een architect krijgen of de rol van de architect. In de rol van de opdrachtgever zeggen zij aan wat voor criteria hun nieuwe huis moet voldoen en de architect (lees beleidsmakers en experts) maken een ontwerp dat zo goed mogelijk aan deze criteria voldoet. Uiteraard checked de architect ook bij de opdrachtgever of aan de wensen voldaan is. Wanneer het burgerberaad de rol van opdrachtgever heeft, dan kan je het bij elk onderwerp succesvol toepassen, dus ook bij nationaal klimaatbeleid. Burgers kunnen prima zonder al te veel invloeden van buitenaf met elkaar in dialoog gaan over de vraag wat zij belangrijk vinden rond een complex beleidsthema. Maar het burgerberaad dat Eva Rovers voorstelt en waar Annamarie Kok kritiek op heeft stelt voor dat burgers de rol van architect op zich moeten nemen. In zo’n burgerberaad zien burgers al snel door de bomen het bos niet meer en deze blog richt zich vooral op dit type burgerberaad.

De afhankelijkheid van de experts 

Als we kijken naar twee nationale burgerberaden voor klimaatbeleid die goed zijn bestudeerd door wetenschappers, dan zien we dat dit ook burgerberaden zijn waar burgers de rol van architect hadden. De experts die een bijdrage leveren aan het burgerberaad (bijvoorbeeld door een presentatie te geven) hadden een enorme invloed hebben op de uitkomsten. In Frankrijk gingen experts ook zelf de adviezen schrijven en zich bemoeien met de deelnemers. Daarnaast gingen de organisatoren van het burgerberaad hun eigen mening geven. Eigenlijk mogen experts zich niet bemoeien met de adviezen van het burgerberaad. Toch kunnen we ons voorstellen dat zij behulpzaam willen zijn, wanneer ze zien dat burgers de complexe materie onvoldoende onder de knie hebben. 

Bij het Ierse burgerforum kwam het nauwelijks voor dat burgers echt zelf voorstellen deden. Onderzoekers uit ons team hebben met burgers van het Ierse burgerberaad gesproken die aangaven sterk op experts te leunen, omdat ze zelf het vraagstuk niet konden overzien. In Ierland bleek dat van mannelijke experts die veel voorstellen deden ook veel voorstellen worden overgenomen door de burgers, met name als andere experts deze voorstellen ook noemen. We hebben hier zelf ook onderzoek naar gedaan en zagen bijvoorbeeld dat sommige burgers nagenoeg alles overnamen van een mannelijke expert die veel autoriteit uitstraalde en goed kon spreken.  

Conclusie: bij burgerberaden over beleid met een scala aan complexe systeemvraagstukken zoals klimaatbeleid bestaat het risico dat de experts die je voor het burgerberaad neerzet bepalen wat de uitkomst is. En, wie (de selectie van) de experts beïnvloedt, heeft een sterke invloed op de aanbevelingen van het burgerberaad.

Een nationaal burgerberaad over klimaatbeleid kan de kloof tussen burgers en overheid vergroten 

Wat is hier het probleem? Na afloop van het burgerberaad zullen de experts, politici en lobbygroepen die blij zijn met de uitkomsten van het burgerberaad zeggen dat de uitkomsten integraal moeten worden overgenomen door de volksvertegenwoordiging omdat het burgerberaad namens het volk heeft gesproken. Politici die de resultaten niet overnemen worden geframed als ‘onbetrouwbaar’. Experts, politici en lobbyisten die niet blij zijn met de uitkomsten zeggen dat het burgerberaad vooral heel erg is beïnvloed door expert A en dat de uitkomst heel anders zou zijn geweest als niet expert A, maar expert B had mogen spreken. Het gevolg van dit moddergooien is dat het burgerberaad de kloof tussen burgers en overheid niet kleiner maakt, maar juist vergroot. Ank Michels (2021) geeft in haar essay een voorbeeld waarin er vanuit wetenschappers kritiek kwam op een Belgisch burgerberaad omdat de meeste experts die voor het burgerberaad spraken een nogal links profiel hadden waardoor conservatieve perspectieven minder aan bod kwamen. Hierdoor werd het volgens Michels voor tegenstanders van de uitkomsten wel erg makkelijk om het burgerberaad weg te zetten als ‘politiek gekleurd’. 

Een succesvol burgerberaad organiseren over klimaatbeleid is veel moeilijker dan het organiseren van een burgerberaad over onderwerpen als abortus en de gekozen burgemeester. Maar, na bestudering van de wetenschappelijke literatuur en toepassingen die we hebben gedaan in Sudwest-Fryslan en FoodValley kunnen we een aantal lessen trekken die het succes van een burgerberaad kunnen vergroten. 

Les 1: overweeg om experts een kleinere rol te geven, en aan het eind van het traject 

Vanwege de risico’s die hierboven zijn besproken, hebben we in Sudwest-Fryslan en Foodvalley besloten om de experts een kleinere rol te geven. Voorafgaande aan beide burgerberaden hebben we een Participatieve Waarde Evaluatie (PWE) gedaan waarin een grote en diverse groep burgers hun waarden, voorkeuren en zorgen rond klimaatbeleid kon uiten. Aan de PWE raadpleging deden in allebei de gevallen rond de 1500 burgers mee en het was duidelijk dat er al heel veel deskundigheid in de gemeente zelf aanwezig was. De uitkomsten verwerkten we in een rapport en het burgerberaad werd gevraagd om deze input te vertalen in beleid. Het burgerberaad kreeg nog wel de gelegenheid om met deskundigen te spreken, maar de leden richtten zich met name op het vertalen van de inzichten uit de PWE raadpleging (bijvoorbeeld over gemeenschappelijke waarden van de gemeente) in adviezen.  

Uit de evaluatie van het traject in Sudwest-Fryslan volgt dat de combinatie van de PWE raadpleging en het burgerberaad er volgens betrokkenen voor zorgt dat het vertrouwen in de geloofwaardigheid van de aanbevelingen groter is en de kans dat de uitkomsten worden aangevochten kleiner. Het feit dat er een PWE raadpleging is voorafgegaan aan het burgerberaad geeft de leden van het burgerberaad ook zelfvertrouwen. Er is onder leden van het beraad een sterke behoefte om voorkeuren uit de brede samenleving mee te wegen in hun oordelen. De leden van het burgerberaad willen voorkomen dat zij adviezen geven die niet stroken met voorkeuren van bewoners uit hun gemeente.  

Les 2: Betrek het algemene publiek niet via open inbreng, maar haal gestructureerd input op 

Eva Rovers geeft aan dat het belangrijk is om burgers die geen onderdeel uitmaken van het burgerberaad goed te betrekken om ervoor te zorgen dat de uitkomsten legitiem zijn. Het rapport van wijlen Alex Brenninkmeijer geeft aan dat dit zeer belangrijk is bij klimaatbeleid. Draagvlak en acceptatie van klimaatbeleid wordt nou eenmaal voor een groot deel bepaald door de mate waarin mensen zelf konden meedenken over het beleid. Sommige mensen vinden het prima als dit gaat via een vertegenwoordiger (de leden van een burgerberaad, een bewonersvertegenwoordiger of een volksvertegenwoordiger), maar voor anderen is het belangrijk om persoonlijk mee te kunnen denken. Rovers stelt in haar boek voor dat het algemene publiek een schriftelijke inbreng kan doen bij de leden van het burgerberaad, bijvoorbeeld in de vorm van een advies. Bij het burgerberaad rond abortus in Ierland werkte dit redelijk goed: 13.000 burgers gaven een inbreng en 300 van deze adviezen werden ook daadwerkelijk gelezen door het burgerberaad. Je kan zeggen dat 12.700 adviezen niet werden gelezen en dat dit een mager resultaat is. Het is echter veel beter dan de burgerberaden rond klimaat. 3400 Fransen en 1200 Ieren schreven een advies aan de klimaatburgerberaden. Maar leden van de burgerberaden lazen ze niet of nauwelijks en vonden ze niet zinvol. In Frankrijk was het algemene publiek sceptisch over de leden van het burgerberaad en de leden van het burgerberaad waren sceptisch over het algemene publiek. Zoals gesteld werkten we in Sudwest-Fryslan en Foodvalley met een PWE raadpleging. Hiermee haalden we op een gestructureerde manier input op bij het algemene publiek en de input was heel bruikbaar voor de leden van het burgerberaad. De leden van het burgerberaad waren blij dat ze met een stevige basis konden beginnen. Ook valt het op dat veel meer burgers via deze weg input geven. 1350 burgers gaven input in het traject van Sudwest-Fryslan (op een bevolking van 85.000 inwoners) tegen 1200 burgers bij het klimaatburgerberaad in Ierland (op een bevolking van 5.000.000 inwoners).    

Les 3: betrek een andere groep burgers bij het ontwerp van het traject om de legitimiteit te vergroten 

In Sudwest-Fryslan leerden we dat de legitimiteit van het burgerberaad kan worden versterkt als je burgers betrekt bij het ontwerp van het traject. Het liefst een andere groep burgers dan de leden van het burgerberaad om de onafhankelijkheid te vergroten. In het traject in Sudwest-Fryslan bepaalden de burgers in het voortraject met name de inhoud van de PWE. Door ook burgers in deze fase te betrekken loop je als organisator minder risico dat je de uitkomsten (onbewust) stuurt. Je moet je er als organisator dus wel voor openstellen dat je echt een faciliterende rol hebt in alle fasen van het participatietraject en dat burgers in alle fasen van het traject invloed hebben. 

Les 4: vraag het algemene publiek wat er met de resultaten van het burgerberaad moet gebeuren 

Natuurlijk is het uiteindelijk aan de volksvertegenwoordigers (de representatieve democratie) om te bepalen wat er met de resultaten van een burgerberaad moet worden gedaan. En natuurlijk is het goed als de volksvertegenwoordiging voorafgaande duidelijk maakt dat de aanbevelingen van het burgerberaad serieus worden besproken. Maar het is, naar onze ervaring, ook goed om het algemene publiek te betrekken bij de vraag wat er met de aanbevelingen van een burgerberaad moet gebeuren. Zoals hierboven besproken zal er na de adviezen van het burgerberaad een discussie ontstaan over wat er met de resultaten moet gebeuren. Deze discussie kan veel negatieve gevolgen hebben en er zelfs voor zorgen dat een burgerberaad meer kwaad doet dan goed. Hoe dit op te lossen? Het is belangrijk om expliciet aan een grote groep van de bevolking te vragen wat er met de uitkomsten van het participatieproces moet gebeuren. We vragen dit al drie jaar bij elk participatieproces waar we bij betrokken zijn en wat blijkt: tussen de 5% en 40% (afhankelijk van de casus) vindt dat de uitkomsten van het participatieproces doorslaggevend moeten zijn in de besluitvorming. Recent onderzoek van de Radboud Universiteit laat hetzelfde zien. De meerderheid van de participerende burgers vindt dat de uitkomsten van het participatietraject een bescheiden rol moeten spelen in de besluitvorming. Ze vinden het belangrijk dat ze hun stem kunnen laten horen over een specifiek onderwerp en dat de overheid hier haar voordeel mee kan doen, maar de adviezen hoeven niet per se doorslaggevend te zijn. Deze aanpak neemt de druk weg bij volksvertegenwoordigers, waardoor deze juist serieus gaan kijken naar de uitkomsten van het participatietraject in plaats van dat ze het als een bedreiging zien. Burgers waarderen het als beleidsmakers en politici een brief schrijven aan alle deelnemers aan het participatietraject (leden van het burgerberaad en deelnemers aan de PWE raadpleging) over wat ze hebben geleerd van het traject en wat ze anders gaan doen.  

Les 5: Wees niet naïef. Bereid leden van het burgerberaad goed voor op wat ze te wachten staat 

Als je het boek van Eva Rovers leest dan krijg je automatisch een warm gevoel bij een burgerberaad. Natuurlijk is er wel eens onderlinge discussie, maar uiteindelijk leren mensen van elkaar, ze luisteren naar elkaar, begrijpen elkaar en komen in harmonie tot slimme oplossingen. Wij raden aan om zeker dat warme gevoel vast te houden, maar tegelijkertijd is het belangrijk om niet de realiteit uit het oog te verliezen. Want actiegroepen zullen wel degelijk proberen om burgerberaden te beïnvloeden, zo stelt Frank Hendriks (2021) in zijn essay. Hij stelt dat politici beter getraind zijn om standvastig te zijn in hun omgang met lobby, dan leden van een burgerberaad die geen politieke ervaring hebben. Het is volgens hem de vraag of leden van een burgerberaad eventuele lobby- en beïnvloedingstechnieken kunnen herkennen van procesbegeleiders en experts die betrokken zijn bij het burgerberaad.

Bij het mini-burgerberaad van Amsterdam waren leden van Extinction Rebellion betrokken bij de organisatie en de bijeenkomsten van het burgerberaad. Ook voerde de actiegroep Windalarm actie voor de deur bij elke bijeenkomst. Voorzitter Alex Brenninkmeijer noemde dit spannende demonstraties voor de leden van het burgerberaad. Actiegroepen en lobbygroepen hebben op allerlei manieren geprobeerd druk uit te oefenen op de leden van het burgerberaad. Dit ging zelfs zover dat burgers werden lastiggevallen als ze bij de locatie van het burgerberaad naar binnen gingen en sommige leden van het burgerberaad kregen intimiderende what’s app berichten. Het belangrijke OECD rapport over burgerberaden geeft niet voor niets aan dat het belangrijk is om goed te doordenken hoe om te gaan met lobby, actiegroepen, privacy en zelfs grensoverschrijdend gedrag. Wij raden aan om al voorafgaande aan de start van een burgerberaad de volgende vragen met elkaar te bespreken:  

  • Mogen leden van het burgerberaad anoniem zijn?  
  • Mogen leden van actiegroepen onderdeel uitmaken van de organisatie van een burgerberaad? 
  • Mogen leden van het burgerberaad tussen de bijeenkomsten contact hebben met lobbyisten?  
  • Mogen er voor de locatie van het burgerberaad demonstaties plaatsvinden? En wordt de locatie bekend gemaakt? 
  • Is het een goed idee om ervoor te zorgen dat leden van het burgerberaad – net als bij juryrechtspraak –  geen contact hebben met de buitenwereld?  
  • Wie is er verantwoordelijk als leden van het burgerberaad psychische klachten krijgen door de druk van de media en actiegroepen?  
  • Moeten leden van het burgerberaad een training krijgen over hoe om te gaan met actiegroepen en lobbyisten?  

Les 6: Zorg dat de opdracht die je meegeeft aan een burgerberaad aansluit bij de expertise van burgers 

Eva Rovers merkt terecht op dat je burgers niet via een burgerberaad moet betrekken bij technische vraagstukken. De gemiddelde burger heeft daar weinig behoefte aan en het risico dat de geraadpleegde experts het advies van het burgerberaad domineren is levensgroot. Verder is volgens Eva Rovers elk onderwerp geschikt voor een burgerberaad. Je moet er louter voor zorgen dat de vraagstelling niet te breed en niet te smal is. Wij denken dat het belangrijk is om een meer richtinggevend advies te geven bij burgerberaden over klimaatbeleid. Wij hebben de ervaring dat het goed werkt om de opdracht die je aan het burgerberaad meegeeft zoveel mogelijk aan te sluiten bij de expertise van burgers. Concreet werkt een burgerberaad beter als burgers een advies moeten geven over de waardenafweging die moet worden gemaakt rond een beleidsvraagstuk dan wanneer zij het gehele beleid moeten invullen en dus eigenlijk architect moeten spelen. In het laatste geval moeten ze weer leunen op expertkennis met alle bovengenoemde problemen van dien. Een burgerberaad kan zelf goed uit de voeten met een vraag als: ‘welke principes zijn belangrijk bij het maken van keuzes over het energiesysteem en welke principes zijn het meest en het minst belangrijk’ en zij kunnen minder goed uit de voeten met een vraag als: ‘hoe moet het energiesysteem er in de toekomst uit komen te zien’. Je zou kunnen zeggen, wat voor impact hebben dit soort door een burgerberaad vastgestelde principes? De principes kunnen beleidsmakers en de politiek veel houvast bieden. In Sudwest-Fryslan zijn deze principes gebruikt voor het toetsen van allerlei besluiten rond de energietransitie 

Ons advies is in lijn met het standpunt van Frank Hendriks (2021). Abortuswetgeving is volgens hem een zeer geschikt thema want dit is een heikele morele kwestie, maar ook een relatief afgebakend en diepmenselijk dossier. Het klimaatvraagstuk, is volgens Hendrik daarentegen niet alleen technisch-inhoudelijk complex maar ook nog eens vergaand verknoopt met andere beleidsdossiers met ingewikkelde afwegingen van kosten en baten, acties en reacties. Hendriks geeft het volgende voorbeeld: ‘wat betekent het instellen of verhogen van een milieubelasting bijvoorbeeld voor het concurrentie-, werkgelegenheids- en verkeersbeleid, voor de belastingdruk en het begrotingstekort? Een burgerberaad rond klimaatbeleid is volgens Hendriks kwetsbaar voor de mission impossible bedenking. Het is volgens Hendriks (2021) belangrijk om bij het formuleren van de vraagstelling burgers in een passende en niet onmogelijke positie te brengen. Het is dus ook belangrijk om na te denken over de output van een burgerberaad. Ontwikkelen ze een longlist, shortlist of afrondend advies waarover een politiek orgaan vervolgens een besluit neemt, leveren ze een bijdrage aan publieke opinie- en gedachtenvorming in den brede of stellen ze een lijst van criteria op waar besluiten aan moeten voldoen? 

Conclusie

Onze conclusie is dat burgerberaden heel goed kunnen werken. Bij vraagstukken zoals klimaatbeleid is het wel extra belangrijk om elke stap goed te doordenken en lessen uit de wetenschappelijke literatuur en de praktijk mee te nemen. Wij denken graag mee om deze lessen toe te passen. En, zien wij nog een les over het hoofd? Laat het ons weten.

Deel dit artikel

Blog

Hoe betrekken we burgers op een goede manier bij besluitvorming?

Hoe betrekken we burgers op een goede manier bij besluitvorming?

Dit is een vaak terugkomende vraag voor beleidsmakers. Zeker met de nieuwe Omgevingswet die wordt verwacht rond 2023. Over deze vraag gaf onze wetenschappelijk directeur Niek Mouter een interactieve Masterclass aan D66 Amsterdam.

Als onderzoeker aan de TU-Delft naar overheidsprojecten vroeg Niek zich dit een aantal jaar geleden af. Na veel lezen en nadenken kwam hij tot de conclusie dat de bestaande methodes, MKBA, burgerberaden, enquêtes, etc. allemaal niet ideaal waren. Samen met een aantal collega’s vond hij een nieuwe methode uit die de gaten in de oudere methodes opvult: de participatieve waarde evaluatie (PWE). Met de PWE kunnen klein- en grootschalige raadplegingen worden gedaan. Daarnaast vraagt de PWE meer dan alleen een ja/nee antwoord waardoor naast de voorkeuren ook de waarden en motivaties van burgers duidelijk worden. Het was tijd om de theorie in de praktijk toe te passen, en met succes! Wil je weten welke onderzoeken we al hebben uitgevoerd met de PWE-methode? Je vindt ze op onze cases-pagina. 

Inmiddels zijn we overtuigd van het nut van de PWE-methode bij online burgerparticipatie en delen we graag onze kennis met zo veel mogelijk mensen. Hierbij geven we ook workshops en masterclasses. Niek gaf een masterclass aan D66 Amsterdam. In de masterclass deelde hij inzichten uit de literatuur en de praktijk. Hij besprak onder meer de drie redenen waarom burgerparticipatie een positieve bijdrage kan leveren aan besluitvorming. Ten eerste leidt burgerparticipatie tot betere besluiten. Dit komt doordat burgers nieuwe kennis inbrengen. Ten tweede is het essentieel in een democratie. In een democratie horen burgers betrokken te worden bij overheidsbesluiten wanneer burgers (ingrijpende) effecten ervan ondervinden. Als laatste kan goede burgerparticipatie leiden tot draagvlak, acceptatie, legitimiteit en een sterker vertrouwen in de overheid. Meer weten over de PWE-methode? Je vindt ze onder de pagina Wevaluate.

De fout die in Nederland vaak wordt gemaakt is dat we alleen kiezen voor intensieve burgerparticipatievormen die vooral aansluiten op de behoeften van een hele specifieke groep. De groep bestaat uit mensen die veel tijd hebben, die gemakkelijk in het openbaar spreken en die tegenstander zijn van het voorgenomen beleid. Waarom kiezen we niet vaker voor burgerparticipatievormen die aansluiten op de participatiebehoeften van een grote en diverse groep burgers? Een burgerparticipatievorm die aansluit op de behoeften van voorstanders, tegenstanders en het stille midden? Wat zijn de risico’s van het instellen van een burgerberaad en wat is de kracht van het combineren van een burgerberaad met een PWE?  

Na de presentatie volgde een levendige dialoog. Zitten er ook nadelen aan de PWE? Hoe ga je om met complotdenkers die feiten ontkennen? Hoe maak je de raadpleging inclusief voor laaggeletterden? Voor welke onderwerpen is een PWE meer en minder geschikt? Ook kwam de link tussen PWE en de nieuwe bestuurscultuur naar voren. Laat je als overheid burgers participeren via een PWE? Dan impliceert dit dat je al in een vroeg stadium je dilemma’s met burgers deelt en hierover met de samenleving in dialoog treedt. Op basis van onze ervaringen beantwoordde en reflecteerde Niek met de aanwezigen over deze uitdagingen. Ook geïnteresseerd in een masterclass? Neem contact op via info@populytics.nl. 

Deel dit artikel

Nieuws

Coronabeleid op de lange termijn: welke doelen en maatregelen vinden Nederlanders belangrijk?

Coronabeleid op de lange termijn: welke doelen en maatregelen vinden Nederlanders belangrijk?

Populytics heeft in februari 2022 twee Participatieve Waarde Evaluaties uitgevoerd in opdracht van de Gedragsunit van het RIVM om de volgende vragen te beantwoorden:

  1. Welke maatschappelijke doelen vinden burgers van belang bij het coronabeleid?
  2. Welke maatregelen vinden burgers wenselijk en/of acceptabel in vier verschillende scenario’s?
  3. Op welk moment vinden burgers dat de overheid moet besluiten tot het invoeren van maatregelen?
  4. Welke voorkeuren hebben burgers ten aanzien van het proces van besluitvorming over het beleid?

Dit onderzoek is een opvolger van een eerder preferentieonderzoek waarin 36.000 Nederlanders meedachten over hoe de coronamaatregelen zouden moeten worden opgeschaald bij een opleving van het virus.

Het onderzoek

In de eerste Participatieve Waarde Evaluatie (PWE) hebben we in ons online platform Wevaluate vier scenario’s voorgelegd over hoe de pandemie zich kan ontwikkelen; 1) een situatie waarin corona onder controle is; 2) een situatie waarin het aantal ziekenhuisopnames stijgt in het najaar; 3) een situatie waarin er een besmettelijkere variant is aangetroffen maar de gevolgen onbekend zijn; 4) een situatie waarin er een besmettelijkere variant is aangetroffen die ziekmakender is dan de omikronvariant. Deelnemers gaven advies over de inzet van maatregelen per scenario. Ze kregen informatie over de mate waarin de kans kleiner wordt dat het (te) druk wordt in de ziekenhuizen als de maatregel wordt ingevoerd. Vervolgens vroegen we wat zij hun overheid zouden adviseren en waarom zij dit zouden adviseren.

In het tweede PWE experiment onderzochten we de voorkeuren van Nederlanders voor de doelen van het coronabeleid. We vroegen de deelnemers punten toe te kennen aan verschillende doelen die de overheid kan nastreven. Wanneer ze een doel steunden, konden ze er veel punten aan toekennen. We vroegen hen eerst om maatschappelijke doelen van het coronabeleid te prioriteren. Daarna vroegen we hen om doelen die gaan over het verdelen van de lasten van coronabeleid te prioriteren. Als laatste vroegen we hen om doelen over het nemen van besluiten te prioriteren. Voor beide onderzoeken is een representatieve groep Nederlanders benaderd om deel te nemen. In totaal namen ongeveer 5.000 Nederlanders deel aan de onderzoeken.

De zorg toegankelijk houden is voor velen het belangrijkste doel, maar ook andere doelen zijn van belang

De zorg toegankelijk houden is voor de meeste mensen het belangrijkste doel. Burgers vinden het van groot belang dat voorkomen wordt dat operaties moeten worden uitgesteld. Zij stellen dit doel boven andere doelen van coronabeleid zoals ‘zorgen dat er nooit meer strenge maatregelen moeten worden genomen’ en ‘zorgen dat speciale momenten met familie en vrienden zo veel mogelijk kunnen doorgaan zoals normaal’. Wel moet worden opgemerkt dat ongevaccineerden het behoud van individuele vrijheid belangrijker vinden dan voorkomen van uitstel van operaties. Naast het toegankelijk houden van de zorg en het behouden van individuele vrijheden, vinden deelnemers het van belang dat burgers zoveel mogelijk hetzelfde leven kunnen leiden als voor de coronacrisis, dat sectoren open kunnen blijven, dat mentale klachten worden voorkomen en dat leerachterstanden voorkomen worden.

Ook wanneer corona onder controle is, wil een groot deel van de samenleving nog basismaatregelen behouden

In een situatie waarin corona onder controle is en weinig mensen zorg nodig hebben, adviseert meer dan 85% van de deelnemers om één of meer adviezen/maatregelen te behouden. Meer dan de helft adviseert in deze situatie de reeds bestaande huidige adviezen omtrent hygiëne (handen wassen, geen handen schudden), thuisblijven en testen bij klachten, en ventileren. Bijna de helft kiest in dit scenario voor een advies om afstand te houden en het advies om een aantal dagen per week thuis te werken. Vrouwen zijn positiever over het aanhouden van basismaatregelen dan mannen.

Jong en oud zijn het oneens over de wenselijkheid van coronamaatregelen

Met name in een scenario waarin het virus oplaait in het najaar en de druk op de zorg toeneemt zijn jongere en oudere deelnemers het niet eens over de wenselijkheid van coronamaatregelen. Jonge deelnemers zijn bereid om een hoger risico te accepteren dat de zorg onder druk komt te staan en adviseren een stuk minder maatregelen dan oudere deelnemers. Uit het onderzoek blijkt dat jongeren er veel waarde aan hechten dat operaties niet worden uitgesteld. Daarom zou de overheid kunnen overwegen het aantal (verwachte) uitgestelde operaties op te nemen als indicator voor het bepalen van coronabeleid. Beleid dat gebaseerd is op het voorkomen van uitgestelde operaties kan waarschijnlijk op relatief veel acceptatie onder jongeren rekenen.

Deelnemers adviseren nagenoeg dezelfde maatregelen in het najaar scenario en in het scenario met een besmettelijke variant:

Deelnemers adviseren nagenoeg dezelfde maatregelen in het najaar scenario en in het scenario waarin in het buitenland een nieuwe variant is ontdekt die zeer besmettelijk blijkt te zijn, maar waarvan nog onduidelijk is hoe ziek mensen ervan worden. In allebei de scenario’s zijn een thuiswerkadvies, een mondkapjesplicht in het openbaar vervoer, winkels en horeca, het stimuleren van zelftests en direct starten van een boostercampagne relatief populair. Dit kan een aanleiding zijn om in beide scenario’s hetzelfde coronabeleid te voeren. Dat maakt de communicatie simpeler. Hetzelfde coronabeleid kan worden gevoerd als het virus oplaait in het najaar of als er (al eerder) een besmettelijkere variant is vastgesteld waarvan de gevolgen nog onbekend zijn.

Weinig draagvlak voor strenge maatregelen in een scenario met een ziekmakende variant

In het scenario waarin de druk op de zorg fors toeneemt door een nieuwe ziekmakende variant van het coronavirus is er in alle segmenten van de bevolking draagvlak om een boostercampagne te starten en er is ook veel steun voor een strikt thuiswerkadvies. Daarbij zijn verschillende groepen in de samenleving positief over een zwaarwegend advies om maximaal 2 bezoekers te ontvangen en een advies om het hoger onderwijs online te doen of met een maximum aantal studenten per college. Er is weinig steun voor maatregelen die wezenlijke beperkingen op de handelingsvrijheid impliceren, zoals sluiting van scholen, sportverenigingen, horeca of culturele instellingen.

Burgers vinden in toenemende mate dat hun voorkeuren moeten worden meegewogen

23% van de deelnemers vindt dat de adviezen van burgers zwaarder moeten wegen dan de adviezen van wetenschappers of dat zelfs alleen naar burgers geluisterd moet worden. In een eerdere PWE waarin burgers konden meedenken over de versoepeling van coronamaatregelen in mei 2020 was dat slechts 5%. Burgers vinden dus in toenemende mate dat hun voorkeuren moeten worden meegewogen in beleid. Meer dan 70% van de deelnemers vond de Participatieve Waarde Evaluatie een goede methode om burgers te betrekken bij keuzes die de overheid moet maken rond coronabeleid. 5% van de deelnemers vond dit juist geen goede methode.

Lees het volledige rapport.

Deel dit artikel

Lees ons volledige rapport.

Meer nieuws

Nieuws

Onderzoek naar vaccinatiebereidheid van Nederlanders die het vaccin nog niet genomen hebben

Onderzoek naar vaccinatiebereidheid van Nederlanders die het vaccin nog niet genomen hebben

In opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft Populytics de vaccinatiebereidheid onderzocht van Nederlanders die het vaccin nog niet genomen hebben. Ook onderzochten we of de vaccinatiebereidheid verschilt tussen leeftijdsgroepen, mensen die in een verschillende provincie wonen en stad en platteland. Tot slot onderzochten we de redenen waarom mensen zich op dit moment nog niet hebben laten vaccineren.

Lees hier het volledige rapport.

Deel dit artikel

Meer nieuws

Nieuws

Hoe een raadpleging een burgerforum versterkt

Hoe een raadpleging een burgerforum versterkt

Een raadpleging brengt de stem van het ‘stille midden’ in een burgerforum. En dat is nodig. Want niet iedereen heeft de tijd of zin om avonden achter elkaar intensief te participeren. Juist de combinatie van een raadpleging waaraan een grote diverse groep deelneemt en een burgerforum waar een kleine groep burgers heel intensief participeert is krachtig.

Niek Mouter werd geïnterviewd door het Algemeen Dagblad over hoe een raadpleging een burgerforum kan versterken. Lees het via online hier of via deze link.

Deel dit artikel

Meer nieuws

Nieuws

Wat vindt de samenleving: hoe moet de overheid in de toekomst omgaan met het coronavirus?

Wat vindt de samenleving: hoe moet de overheid in de toekomst omgaan met het coronavirus? 

Een groot deel van de Nederlanders is inmiddels gevaccineerd tegen COVID-19 en de druk op de zorg is de laatste maanden afgenomen. Hoe het virus zich de komende maanden zal ontwikkelen is onzeker. Blijft COVID-19 de komende maanden beheersbaar of zal het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames de komende maanden toch weer snel stijgen?

Het toekomstige coronabeleid

De overheid wil graag goed voorbereid zijn op verschillende ontwikkelingen van het virus. In opdracht van het RIVM voert Populytics een raadpleging uit waarin alle Nederlanders van 18 jaar en ouder de kans krijgen om te laten weten welke factoren zij belangrijk vinden bij het nemen van coronamaatregelen in verschillende scenario’s.

Opzet van de raadpleging

Deelnemers krijgen in het eerste onderdeel 6 keer een bepaalde ontwikkeling van het coronavirus voorgelegd. Bijvoorbeeld “het virus blijft beheersbaar”” en “er is een nieuwe besmettelijkere variant waar de vaccins minder goed tegen werken”. In iedere situatie krijgen deelnemers 2 pakketten van maatregelen te zien, inclusief de effecten van deze maatregelen (bijvoorbeeld effect op het aantal besmettingen en het aantal opnames op de IC). Steeds wordt er gevraagd om één van de twee pakketten te adviseren. Tegenstanders van coronabeleid kunnen ook aangeven dat zij vinden dat er geen enkele maatregel moet worden ingevoerd. Ook wordt er aan deelnemers gevraagd waarom zij bepaalde maatregelen acceptabel of juist onacceptabel vinden.

Deel dit artikel

Meer nieuws

Blijf up-to-date